door eigen tandarts, hetzelfde blijft, zodat het grondprincipe van de schooltandver- zorging niet aangetast wordt. Ad 2. Inzake de vraag waarom de schooltandverzorging zich slechts tot de eerste drie schooljaren zal uitstrekken is de Commissie - na bestudering van de stukken - gebleken, dat de Kruisverenigingen in het door hen destijds opgestelde plan tot in voering van schooltandverzorging, te kennen hebben gegeven het onderzoek voorlopig te willen beperken tot de eerste drie leerjaren van de lagere scholen. De Raad heeft het door de raadscommissie voorgestelde plan van de Kruisverenigingen geaccep teerd, zodat daarop redelijkerwijze thans niet kan worden teruggekomen. De commissie betwijfelt echter wel enigszins of een kind na het derde leer jaar al dental-minded kan zijn. Zij stelde zich dan ook aanvankelijk de vraag of het te zijner tijd, als de eerste drie leerjaren van alle lagere scholen in de schooltandverzorging zijn opgenomen, wenselijk en noodzakelijk is tot de uitbreiding van de schooltandverzorging over alle leerjaren van de lagere school over te gaan. Nu uit het overleg met het Stichtingsbestuur gebleken is dat de Stichting niet voor nemens is om de leerlingen na het derde leerjaar geheel los te laten, doch met mede werking van de ziekenfondsen, de kinderen van het 4e, 5e en 6e leerjaar zal blijven controleren op hun zelfwerkzaamheid inzake het onderhoud van hun gebit, teneinde te bereiken, dat de kinderen met een gesaneerd gebit de lagere school zullen verlaten, kan de Commissie er zich mede verenigen, dat de huidige opzet gehandhaafd blijft. Zij wil echter met nadruk stellen, dat de aandacht van de Stichting gevestigd dient te blijven op de mogelijkheid tot uitbreiding van de controle van de gebitten der kinderen over alle leerjaren van de lagere school, indien mocht blijken dat bedoel de zelfwerkzaamheid niet in voldoende mate wordt bereikt. Op grond van bovenstaande is de commissie van oordeel dat de evolutie die in de werkwijze van de schooltand-verzorging is ontstaan niet moet worden tegengehou den. Zij geeft U dan ook in overweging het door Burgemeester en Wethouders gedane voorstel tot toekenning van een gemeentesubsidie van 12.000,- van het jaar 1955 aan te nemen. De raadscommissie ad hoe, BREDA, 11 November 1954- Drs G.C. Stubenrouch, voorzitter Mej. J.P. Koppelaar J.M. van Bijnen Mr E.H. Toxopeus e en J.F.V. Vermeulen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 1575