Voor de overige 85% van de stichtingskosten, derhalve globaal gerekend
ƒ.1.700.000.- moet de stichting dus steunen op de medewerking der gemeente. Het is im
mers zonder meer duidelijk, dat zij er niet in zal slagen een dergelijk bedrag op de
kapitaalmarkt, uitsluitend onder hypothecair verband van de opstallen, op te nemen.
Voor de gemeente schuilt hierin evenzeer een belangrijk risico, doch het wil ons voor
komen, dat het in de sociale taak der gemeente, in het bijzonder ten aanzien van de
huisvesting van bejaarden, besloten ligt, om een dergelijk risico op zich te nemen.
Geldt het bovenstaande met betrekking tot de omvang der financiële medewerking
van de gemeente, omtrent de vorm waarin deze ware te verlenen, mogen wij het navolgen
de stellen. Indien de gemeente de betaling van rente en aflossing garandeert, dan ligt
daarin een zelfde risico besloten als wanneer wij zelf de leningen fourneren.
Dit impliceert dus dat in het gevalvgarantie met het oog op eventuele nalatig
heid van de stichting in haar verplichtingen, ten opzichte van de gemeente een gelijk
waardige zekerheid moet worden gecreëerd als bij het verstrekken van een lening, en
voorts dat dan ook practisch dezelfde voorwaarden nodig zijnt Wij hebben naar wegen
gezocht om die zekerheid zo eenvoudig mogelijk en met zo weinig mogelijk kosten te
construeren.
Aanvankelijk is gedacht aan verhuur van het bouwterrein, zodat de opstallen ei
gendom der gemeente zouden blijveni Deze figuur is echter tamelijk gewrongenj terwijl
zij bovendien aanleiding zou kunnen geven tot moeilijkheden bij het verkrijgen van de
rijkspremie, omdat deze dan zou moeten worden verleend voor een pand, dat geen eigendom
van belanghebbende wordt.
Vervolgens is overwogen of vestiging van het recht van naasting, zoals dit ook
in het Woningbesluit ten aanzien van met gemeentelijke voorschotten verkregen eigen
dommen is geregeld, uitkomst zou kunnen bieden. De stadsadvocaat, hieromtrent naar
zijn mening gevraagd, gaf ons echter te kennen, dat het naastingsrecht in een geval
als het onderhavige niet hanteerbaar kan zijn. Ten eerste is naasting een publiekrech
telijke bevoegdheid, zodat deze vermoedelijk niet ook bij privaatrechtelijke overeen
komst in het leven kan worden geroepen, terwijl het bovendien zeer twijfelachtig is
of het naastingsrecht wel de nodige preferentie biedt. Met name zijn de wettelijke
preferenties niet willekeurig voor uitbreiding vatbaar.
Mitsdien blijft er practisch geen andere mogelijkheid over om de zekerheid ten
genoegen van de gemeente vast te leggen, dan dat de stichting recht van hypotheek op
haar opstallen verleent. Wij moeten toegeven, dat de daaraan verbonden kosten vrij
hoog zijn, doch hieraan zal niet te ontkomen zijn. Nu dus toch tot hypotheekstelling
zal moeten worden overgegaan, lijkt het ons tenslotte beter, dat de gemeente zelf de
stichting met een lening onder hypothecair verband tegemoet komt. Het komt ons voor,
dat wij gemakkelijker en vooral op het meest geschikte ogenblik kapitaal kunnen aan
trekken dan het stichtingsbestuur, hetwelk zulks incidenteel moet doen.
Tijdens het overleg, dat de laatste tijd met het bestuur is gepleegd, zowel over
het bouwplan zelf als over de financiële medewerking der gemeente, is ons gebleken, dat
men het aanbod van een geldlening door de gemeente te verstrekken gaarne zal aanvaar
den. Daar het bovendien met het oog op de ontwikkeling en spoedige verwezenlijking van
het bouwplan van belang is, dat men thans zekerheid verkrijgt over de financiële hulp
waarop de stichting rekenen mag, zouden wij U willen voorstellen nu in principe te
besluiten tot het verstrekken van een geldlening, onder hypothecair verband, maximaal
groot ƒ.1.700.000.Mocht evenwel blijken, dat de stichtingskosten hoger zijn dan
totaal ƒ.2.300.000.en b.v. de rijkspremie niet evenredig hoger wordt, dan zullen
wij uiteraard Uw Raad te zijner tijd moeten voorstellen om het maximum bedrag der le
ning te verhogen.
De looptijd der lening(en) zal zich naar onze mening moeten richten naar de le
vensduur van de investeringen, die daarmede zijn gefinancierd. Kan die looptijd voor
de opstallen dus gevoeglijk worden gesteld op 50 jaar - en voor de grond ook maar op
die termijn - voor de inrichtingskosten, technische installaties, meubilering enz.
zullen vanzelfsprekend kortere looptijden moeten worden aangelegd.