GEMEENTE BREDA
Bijlagen 1954
no. 203A
Aanvulling op het voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot het beschikbaarstellen van een crediet
voor de bouw van een nieuwe brandweergarage (Bijla
gen 1954 no. 203 d.d. 7 April 1954 V/4251
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
Zowel in de vergadering der Bouwcommissie als in Uw Raad is bij de bespreking
van bovengenoemd voorstel de opmerking gemaakt, dat hiervoor wel enige tijd voor be
studering mocht worden platen en dat overigens het uitgebrachte prae-advies wel
uitermate summier was gehouden.
De eerste opmerking heeft met onze volledige instemming tot aanhouding geleid,
aan de tweede worde bij deze tegemoetgekomen, onder opmerking, dat het vóórdien
onze mening was, dat Uw Raad beter met een uitgebreide mondelinge toelichting zou
zijn gediend, waarbij alle aspecten dezer zaak gelijktijdig zouden zijn belicht en
tegen elkaar afgewogen.
Het voorstel om de nieuw te bouwen brandweerkazerne (wij gaan uit van de veron
derstelling, dat de noodzaak tot nieuwbouw geen punt van discussie zal uitmaken) te
bouwen op de terreinen van het gemeentelijk vervoerbedrijf is ingegeven door ver
schillende overwegingen.
1. Als eerste daarvan is te noemen het belang van het personeel der beroepsbrand
weer. Vanaf de oprichting van de beroepsbrandweer was het duidelijk, dat het daar
aan verbonden personeel aan het blussen van branden en aan het houden van oefe
ningen inclusief het onderhouden van het materieel geen volle dagtaak kon hebben.
Daarom is vanaf het begin gezocht naar mensen, die iets van een vak verstonden -
schoenmakers, kleermakers, fietsenreparateurs enz. - zodat zij in de overige
tijd konden worden belast en konden worden bezig gehouden met het maken en/of
herstellen van de verschillende zaken, die de brandweer en de brandweerlieden
nodig hebben.
Het zal Uw Raad duidelijk zijn, dat dergelijke middelen, hoe goed ook bedoeld,
moeten falen. Het is veel beter de beroepskern te recruteren uit bepaalde vaklie
den - in dit geval monteurs - die naast hun oefeningen als brandweerman volwaar
dig werk kunnen verrichten in een reparatiewerkplaats, als er aan het eigen mate
rieel niets meer te repareren valt.
Het was van het begin af eveneens duidelijk, dat elk lid van dit beroepsper-
soneel aan bruikbaarheid (lenigheid, durf, uithoudingsvermogen enz.) met het
voortschrijden der jaren zou inboeten. Nu was en is daar de bekende vervroegde
pensionnering op 55-jarige leeftijd in bepaalde betrekkingen, doch bekend is,
dat pensionnering op 55-jarige leeftijd voor de betrokkene het tegendeel van een
genoegen is. Het zou voor de betrokkene een zegen zijn, als hij op die leeftijd
- door zijn geregelde werkzaamheid niet vervreemd van het monteursvak - geluid
loos over kon schuiven van de brandweer naar een volledige (monteurs)betrekking.