Bij volgno. 8 der agenda
aanleiding van artikel 16 vereist, moet bij het verzoek tot opneming een bewijs van
goed gedrag worden overgelegd. Naar gelang van omstandigheden kan de verklaring van een
of meer geneeskundigen worden gevorderd.
Artikel 19.
Alvorens te worden opgenomen stort de toegelatene in de kas van de instelling een
bedrag, hetwelk in elk geval afzonderlijk door het college van regenten zal worden be
paald.
Artikel 20.
Ieder der broeders zorgt voor zijn bovenkleding, waarvan hij verplicht is de no
dige stukken in voldoende staat bij zijn opneming in te brengen en voortdurend ten
genoege van het college van regenten aanwezig te hebben. Hij stelt twee, door het
college van regenten goed te keuren, borgen tot zekerheid, dat in de kosten van die
kleding voortdurend, tot een jaarlijks bedrag van uiterlijk vijftig gulden zal worden
voorzien.
Artikel 21.
Degene der broeders, die zich aan ergerlijk wangedrag schuldig maakt, zich her
haaldelijk tegen de orde of de tucht vergrijpt van de inrichting waarin hij is onder
gebracht, of door twisten of op andere wijze aanleiding tot gewichtige klachten geeft,
kan bij besluit van burgemeester en wethouders, op voordracht van het college van re
genten voor een bepaalde tijd of voor altijd uit genoemde inrichting worden verwij
derd en van verdere onderstand worden uitgesloten.
Kleinere vergrijpen tegen orde en tucht en onbehoorlijk gedrag, zowel binnen als
buiten de inrichting, worden gestraft met het verbod van uitgaan gedurende een tijd
door het college van regenten te bepalen, terwijl deze straf voor een tijd van ten
hoogste vier weken door de regent, bedoeld in artikel 27 kan worden opgelegd.
Artikel 22.
Bij overlijden van een der broeders kunnen de kosten van zijn onderhoud en verzor
ging, berekend tegen vijfhonderd gulden per jaar benevens die van zijn begrafenis, over
eenkomstig artikel 63 van de armenwet, op zijn nalatenschap worden verhaald.
Hoofdstuk III.
VAN DE VERZORGING.
Artikel 23.
De broeders hebben recht op een behoorlijk bed met toebehoren, op betamelijke
voeding zoals gebruikelijk in de kleine burgerstand, op behoorlijke verlichting en
verwarming van de toegewezen ruimten en op bewassing van het lijflinnen.
Artikel 24.
In geval van ziekte hebben de broeders recht op geneeskundige hulp en liefderijke
verpleging.
Artikel 25.
Voor een betamelijke teraardebestelling en kerkelijke dienst wordt door de instel
ling gezorgd, behoudens het verhaal in artikel 22 bedoeld.
Artikel 26.
De broeders gedragen zich naar de orde van de inrichting waarin zij zijn onderge
bracht en naar de voorschriften door het college van regenten te geven.
Op het uur der maaltijden zich niet aan de gemeenschappelijke dis bevindende ver
beuren zij de voor hen bestemde spijzen en dranken. Het is hun verboden buiten genoemde