m
voxie, <;'+g aer
dgëMu
GEMEENTE BREDA
1
Bijlagen 1954
no305
9 Juni 1954
VI/10168
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling van de Kindertoelageverordening 1954.
Daar de bepalingen inzake de gemeentelijke kindertoelage te uitgebreid zijn ge
worden om op overzichtelijke wijze in één artikel van de Bezoldigingsreglementen cp
te nemen, komt het ons dienstig voor de aanspraken, bedoeld in artikel 6 van de Be
zoldigingsregeling Ambtenaren 1948, onderscheidenlijk artikel 7 van de Bezoldigings
regeling Werklieden 1948,in een afzonderlijke verordening te regelen.
Een daartoe strekkende ontwerp-verordening gaat hierbij. Deze sluit redactioneel
voor een groot deel aan aan de ontwerp-kindertoelageverordening van het Centraal Or
gaan voor gemeenschappelijke behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden.
Ter toelichting diene nog het volgende.
Artikel 1. onder a.
Behalve op de ambtenaren bezoldigd krachtens de Bezoldigingsregelingen Ambtenaren en
Werklieden 1954, zal deze verordening ook van toepassing zijn op het administratief
en technisch politiepersoneel en op de beroepsbrandweerlieden.
Artikel 2.
Met ingang van 1 Januari 1954 is in de kindertoelageregeling voor de rijksambte
naren, opgenomen in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, de
leeftijdsgrens v«or studerende kinderen, v»*r wie aanspraak op kindertoelage be
staat, gebracht van 21 op 27 jaar, terwijl de begripsbepalingen "studerend" en "minder-
valide" (artikel 2, tweede lid, respectievelijk onder a en b) verruimd zijn. Gaarne
hebben wij deze wijzigingen overgenomen; dit is echter ook noodzakelijk, wil de ge
meentelijke bijzondere kindertoelageregeling gehandhaafd kunnen worden, omdat wijzi
gingen van gelijke aard zijn aangebracht in de Kinderbijslagwet en de gemeentelijke
verordening niet mindere aanspraken mag geven dan uit deze wet kunnen worden ontleend.
Een gelijktijdig tot stand gekomen wijziging in genoemd Rijksbezoldigingsbesluit,
waardoor de leeftijdsgrens vo«r de niet-studerende, valide kinderen is teruggebracht
van 18 op 16 jaren, hebben wij echter niet •vergenomen. Tegen deze verslechtering van
de bestaande aanspraken bestaan bij ons college overwegende bezwaren. In tegenstel
ling tot de opvatting van de Minister van Binnenlandse Zaken en een meerderheid in
de commissie van georganiseerd overleg voor het rijkspersoneel, zijn wij met de minder
heid van die commissie van mening, dat het niet wenselijk is de vorenbedoelde rui
mere aanspraken voor een overigens vrij beperkte groep van het personeel (nl. ambte
naren met minder valide kinderen dan wel met studerende kinderen, in het bijzonder
van 21 tot 27 jaar) als één geheel te verbinden aan, als het ware te compenseren door
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.