Bij volgno. 24g der agenda Kindertoelageverordening 1954. Artikel 1. 1. Deze verordening verstaat onder: a. de ambtenaar: Hij te wiens aanzien van toepassing is een bezoldigingsregeling dezer gemeente, wegens welke de kindertoelage in een afzonderlijke verordening wordt geregeld; b. de wedde: hetgeen volgens de Pensioenwet 1922 (Stbl. 204) als pensioensgrondslag voor de betrokkene geldt of zou gelden, indien hij ambtenaar ware in de zin van die wet. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 11, worden in deze verordening onder kinderen niet begrepen de natuurlijke kinderen van de ambtenaar. Artikel 2. 1. De ambtenaar, die op de eerste dag van enig kalenderkwartaal een of meer kinderen tot zijn last heeft beneden de leeftijd van 18 jaar, heeft, overeenkomstig de bepa lingen der volgende artikelen bij wijze van tijdelijke toelage, voor elk van die kinderen recht op een kindertoelage. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid worden onder kinderen beneder de leeftijd van 18 jaar mede verstaan: a. kinderen van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar, mits de tijd van deze kinderen, die voor werkzaamheden beschikbaar zou zijn, grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding- voor een beroep en deze kinderen uitsluitend of in belangrijke mate voor reke ning van de ambtenaar worden onderhouden. b. kinderen van 18, 19 of 20 jaar, die naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders ten gevolge van ziekte of gebreken vermoedelijk het eerstkomende jaar buiten staat zullen zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezondekinderen van ge lijke leeftijd in staat zijn uit arbeid te verwerven. Artikel 5. 1. De kindertoelage wordt toegekend: a. aan ambtenaren wier bezoldiging per maand wordt betaald: met ingang van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde dag; b. voor ambtenaren, wier bezoldiging over een korter tijdvak wordt betaald: met ingang van de eerste dag van de loonweek, waarin vorenbedoelde dag valt. 2. De kindertoelage eindigt: a. voor ambtenaren, wier bezoldiging per maand wordt betaald: de laatste dag van het kalenderkwartaal, waarin laatstelijk wordt voldaan aan de voor de toekenning ge stelde criteria; b. voor ambtenaren, wier bezoldiging over een korter tijdvak wordt betaald: de laatste dag van de laatste volle loonweek van dat kwartaal. Artikel 4. De kindertoelage bedraagt: voor het eerste, tweede en derde kind: 3 van de wedde met een minimum van 189,- per jaar, 15,75 per maand of 3,64 per week en een maximum van 291,12 per jaar of 24,26 per maand; voor het vierde, vijfde en zesde kind: 4 van de wedde met een minimum van ƒ.201,60 per jaar, 16,80 per maand of 3,88 per week, en een maximum van 310,44 per jaar of 25,87 per maand; voor het zevende en elk volgend kind: 5 )q van de wedde, met een minimum van 214,20 per jaar, 17,85 per maand of 4,12 per week, en een maximum van 329,88 per jaar of 27,49 per maand.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1954 | | pagina 819