Bij volgno. 24h der agenda
Verordening regelende de inhouding op de beloning-
voor inkoop van diensttijd voor pensioen.
Artikel 1.
1. Deze verordening is, onverminderd het bepaalde in artikel 5, van toepassing op
hem, die in dienst van de gemeente is, wiens loon of bezoldiging wordt vastge
steld krachtens een gemeentelijke regeling en die niet is ambtenaar in de zin
van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240).
2. Deze verordening verstaat onder beloning: hetgeen volgens de Pensioenwet 1922
(3tbl.240) wedde zou zijn, indien betrokkene ambtenaar ware in de zin van die
Wet.
Artikel 2.
1. Bij de uitbetaling van de beloning wordt daarop ingehouden hetgeen wegens pensioens
bijdrage zou worden verhaald, indien betrokkene ambtenaar zou zijn in de zin van de
Pensioenwet 1922 (Stbl. 240
2. Aan het in de loop van een kalenderjaar gevormde spaartegoed wordt op 31 December
van dat jaar of op het tijdstip dat betrokkene ambtenaar wordt in de zin van de Pen
sioenwet 1922 (stbl. 240) dan wel op het tijdstip, dat zijn dienstverband eindigt,
2 a/o toegevoegd als rentevergoeding.
3. Het op 31 December van enig jaar ingevolge het eerste lid van dit artikel gevormde
spaartegoed, vermeerderd met de rente, draagt vervolgens jaarlijks een rente van
4 samengesteld. Deze rente wordt berekend tot en met de maand, waarin de inhou
ding, bedoeld in het eerste lid van artikel 3, dan wel de uitkering, bedoeld in
het tweede of derde lid van dat artikel, geschiedt.
Artikel 3.
1. Indien betrokkene ambtenaar wordt in de zin van de Pensioenwet 1922 (Stbl.240)en tot
inkoop van diensttijd voor pensioen overgaat, vindt inhouding en uitkering plaats,
zoals geregeld in artikel 42 en/of 42a van die wet.
2. Indien betrokkene ambtenaar wordt in de zin van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240) en
niet tot inkoop van diensttijd overgaat, wordt - nadat de mogelijkheid daartoe niet
langer aanwezig is - het spaartegoed, vermeerderd met de rente, hem of zijn recht
verkrijgenden uitgekeerd.
3. Indien het dienstverband wordt beëindigd, voordat betrokkene ambtenaar wordt in de
zin van de Pensioenwet 1922 (stbl. 240) wordt het spaartegoed, vermeerderd met do
rente, hem of zijn rechtverkrijgenden uitgekeerd, tenzij hij ten hoogste twee maan
den na de beëindiging van het dienstverband:
a. wederom in dienst van de gemeente is getreden;
b. ambtenaar wordt in de zin van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240), in welk geval
lid 1 dan wel lid 2 van dit artikel toepassing vindt.
Artikel 4.
Aan betrokkene wordt jaarlijks naar de toestand op 31 December, alsmede bij be
ëindiging van de inhouding een opgave verstrekt van het in de loop van het jaar ge
vormde spaartegoed, de rente en het eindsaldo van het tegoed.
Artikel 5.
1. Inhouding op de beloning vindt niet plaats ten aanzien van hem, die:
a. voor korter dan drie maanden in dienst der gemeente is, niet dien verstande,
dat bij verlenging van de diensttijd de inhouding in ieder geval na het