Volgno. 17 der agenda -2- Belgisch Gezelschap contracteren) en het thans nog behaalde succes van "Concordia" garandeert niets voor de toekomst. Wat niet wil zeggen, dat wij een uiteindelijk algeheel verlaten van B:-eda door de Westelijke gezelschappen vrezen, maar wol, dat in de vroeger zo veilige positie dezer stad grote bressen kunnen worden geschoten. Nu is het na .r onze mening ook weer niet zo, dat men eenvoudig kan en moet stel len, dat wat Breda in de toekomst tekort zou kunnen komen door het Brabants toneel zou moeten worden aangevuld. Naast de vraag, of het op te richten toneelgezelschap deze taak aan zou kunnen, rijst de vraag, of een dergelijke eenzijdigheid gewenst zou zijn. Dit is zeker niet het geval. Doch het wil ons voorkomen, dat het bestaan van een Zuidelijk toneelge zelschap uitwisseling met het Westen (het Noorden, het Oosten?) vergemakkelijken zal. Per slot van rekening zal het Zuidelijk gezelschap wel in het Zuiden zijn hoofd taak vinden, doch dit wil niet zeggen, dat het zich daartoe moe-" beperken. Zo goed als thans tu sen Amsterdam, Den Haag en Rotterdam (waar de vier Westelijke gezelschap pen standplaats hebben) doorlopende uitwisseling plaats heeft, (Haarlem en Utrecht verzekerden zich door grote subsidies van de nodige voorstellingen) zo goed zal in de toekomst een regionale uitwisseling mogelijk zijn, zij het vanwege de afstanden niet op dezelfde schaal, x/aarbij Breda echter wegens haar ligging niet in het nadeel lijkt. Voorwaarde is slechts, dat het Zuidelijk toneelgezelschap van een gehalte is, dat niet voor andere onderdoet, iets wat met een behoorlijke financiële basis (er is geen reden om aan te nemen, dat het rijk de regionale gezelschappen minder steunen zal) te bereiken moet zijn. Het belangrijkste punt in het Nederlandse toneelleven is, dat voor bepaalde gezelschappen het a rrtal podiumbeurten niet boven hun krach ten stijgt. De af te leggen afstanden tellen daarbij uiteraard mee, doch zij staan niet op de eerste plaats. Zo gezien heeft Breda, niettegenstaande het om verschillende redenen een ster ker positie lijkt in te nemen dan haar zustergemeenten in Brabant, een even groot belang bij een goed Zuidelijk toneelgezelschap als de andere. De kwestie van de ves tigingsplaats (die vermoedelijk niet Breda zal zijn; het Stichtingsbestuur zal daar over nog nader beslissen is daarbij niet zo belangrijk, zomin als het feit, dat voorlopig wel veruit het merendeel der artisten niet uit Brabant afkomstig zal zijn. Animo voor het kvezen van bepaalde culturele beroepen kweekt men slechts op de lange duur, nadat de voorwaarden daartoe zijn geschapen. Deze gedachte, verbonden met die van een Brabantse solidariteit maken het antwoord op de vraag, of Breda mee moet doen,te gemakkelijker. Wel menen wij er J" op te moeten attenderen, dat indien U voldoet aan het ver zoek om bij te dragen in de aanloopkosten voor de oprichting van het nieuwe gezel schap, het bestuur zich tot U zal wenden met het verzoek ook te subsidiëren in de exploitatiekosten, -welke worden verwacht. Uw bewilliging op het thans voorgelegde verzoek lijkt vanzelfsprekend in te houden een principiële bereidverklaring ook voor de instandhouding van het gezelschap jaarlijks een subsidie toe te kennen» ""olgens d>^ mededelingen van het bestuur zal dit subsidie - bij een geraamd tekort van 14-0,000,- enkelvoudige troupe) respectievelijk van 250.000,- (doublure gezelschap) - jaarlijks een bedrag vergen van globaal 10.000,- respectievelijk 18,000,-. Wij stellen U voor ons tot het doc-n van een uitgave van 5209,- te machtigen door vaststelling van een begrotingswijziging welke zal worden opgenomen in de 1e wijziging op de gemeentebegroting voor het jaar 1956. Burgemeester en Wethouders van Breda, A.P. Romsom loco-burgemeester. Van Woensel secretaris

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1955 | | pagina 1053