GEMEENTE BREDA
"If
De Raad. der gemeente Breda;
Overwegende, dat bij zijn besluit van 20 Mei 1949 aan de R.K. Woningbouwver
eniging "St.Laurentius" alhier zijn toegekend voorlopige grond- en bouwvoorschctten
ingevolge de Woningwet ad respectievelijk 87.475,- en 365.000,- ten behoeve van
de stichting van een tehuis voor bejaarden in het Heuvelkwartier;
dat de juiste stichtingskosten van dit Woningwetcomplex thans vaststaan, zo
dat1: tot definitieve vaststelling der gemeentelijke voorschotten kan worden overge
gaan;
dat voorts zoals reeds bij de opzet van het plan was voorzien de werkelijke
bouwkosten van het complex, inclusief de kosten der centrale verwarming, hoger zijn
dan de door het Rijk bij de berekening der jaarlijkse bijdrage in aanmerking geno
men bouwkosten en dat cok die meerdere bouwkosten door gemeentelijke voorschotten
zouden kunnen worden gedekt;
Gezien het desbetreffend voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 9
Februari 1955, Bijlagen 1955, No. 49
Gelet op de bepalingen der Woningwet en haar uitvoeringsvoorschriften;
besluit
1e. de bij zijn besluit van 20 Mei 1949 aan de R.K.Woningbouwvereniging "St.Lauren
tius" te Breda voor de stichting van het tehuis voor bejaarden in het Heuvel
kwartier toegekende gemeentelijke grond- en bouwvoorschotten ingevolge de Wo
ningwet definitief vast te stellen op respectievelijk 72.655,71 en 414.490,34;
2'-. onder intrekking van zijn besluit van 20 Mei 1949 tct het verstrekken van een
hypothecaire geldlening van circa 65.000,- aan de onderhavige bouwvereniging
het onder 1e genoemde besluit aan te vullen door invoeging na I sub b.van:
c. aanvullende Woningwetvoorschotten van 22.634,13 ter financiering van de
bouwkosten voor zover niet voor berekening der onder b. bedoelde bijdrage
in aanmerking komende, en 46.168,64 voor de kosten der centrale verwar
mingsinstallatie, zulks onder dezelfde voorwaarden als hierboven onder a,
sub 1 t/m 7 vermeld, met dien verstande, dat de betaling van rente en af
lossing dezer voorschotten behoort te geschieden in respectievelijk 50
en 20 gelijke jaarlijkse annuïteiten.
Aldus besloten door de Raad voornoemd in zijn
openbare vergadering van Februari 1955,