Bij volgno.12 der agenda.
Nota betreffende de oprichting van een Sociale Raad.
1. In het Centraal Rapport van het afdelingsonderzoek der gemeentebegroting 1955
is door meerdere leden naar voren gebracht, dat de instelling van een Sociale
Raad in Breda wellicht wenselijk is. Gevraagd werd of Burgemeester en Wethouders
bereid waren de wenselijkheid te overwegen om hunnerzijds stappen te ondernemen
in Breda te komen tot de instelling van een Sociale Raad, die zo mogelijk nog
tijdens de zittingsperiode van de huidige gemeenteraad een aanvang zou kunnen ma
ken met zijn werkzaamheden.
Ons College antwoordde hierop, dat het vraagstuk der samenwerking op het ge
bied van de maatschappelijke zorg en het maatschappelijk werk inderdaad van actuele
betekenis is en dat, daar deze samenwerking op stedelijk niveau in een stedelijke
Sociale Raad te verwezenlijken zou zijn^de kwestie van de instelling van een derge
lijke Raad onze bijzondere belangstelling heeft.
Aangezien evenwel deze aangelegenheid uitvoerig in het Wetsontwerp van de
Staatscommissie Vervanging Armenwet aan de orde is gesteld, adviseerden wij^nu de
wetgever hier mogelijk voorschriften zal gaan geven, de ontwikkeling op rijksni
veau nog even aan te zien.
Bij de behandeling van Hoofdstuk IX der gemeentebegroting (9-12-1954) werd
enerzijds gevraagd, of de wethouder van Sociale Zaken, bij de instelling van de
Sociale Raad ingevolge de Armenwet, bereid was de gemeenteraad een vooronderzoek
in deze materie mogelijk te maken, anderzijds de opmerking gemaakt, dat te Rotter
dam reeds een Sociale Raad werkzaam is.
De Wethouder van Sociale Zaken antwoordde, dat hij bereid was het gevraagde
vooronderzoek mogelijk te maken en dat het instellen van een Sociale Raad te Breda
in onderzoek was, waartoe met gemeenten, waar deze Raad reeds werkzaam is, contact
zou worden opgenomen.
2. In de loop van het jaar hebben wij ons op de hoogte gesteld van de gang van zaken
bij enige Sociale Raden en een Sociale Coördinatiecommissie in gemeenten in het
Zuiden van het land.
De resultaten van dit onderzoek, alsmede een weergave van de tot nu toe plaats
gevonden meningsvorming betreffende de in het wetsontwerp voorgestelde Sociale
Raden moge hieronder volgen.
3. Het meest opvallende, wat ons in alle onderzochte gemeenten is gebleken, is wel,
dat er eigenlijk nergens een onverdeeld enthousiasme over de Sociale Raad (Armen
raad) bestond. Hen erkent over het algemeen wel de wenselijkheid, dat er voor het
totale maatschappelijk werk in een gemeente een bundelings-instantie is. Doch dat
men van mening is, dat de Sociale Raad deze bundelings-functie metterdaad verricht
of in alle gevallen zou kunnen of behoren te vervullen, is ons niet gebleken.
Het wil ons voorkomen, dat deze hele kwestie inderdaad een probleem is, dat
zich toespitst op de wijze, waarop de samenwerking wordt gerealiseerd. Indien deze
indruk juist is, vraagt de beantwoording van de vraag, of er hic et nunc gestreefd
moet worden naar de oprichting van een Sociale Raad in onze gemeente om een meer
dan normale prudentie.
4. Een verificatie van deze indruk wordt zeker gevonden in de voorbesprekingen over
het wetsontwerp,.Zoals bekend heeft de Minister van Maatschappelijk Werk aan diverse
instanties gevraagd hem hun mening te geven over het voorliggende Wetsontwerp. Van
de ons bekend geworden opvattingen over de Sociale Raad zijn die van de Vereniging
van leiders van Openbare Diensten en Instellingen voor Maatschappelijke Zorg en die
welke tot uiting gekomen zijn in de besprekingen van de Nederlandse Vereniging voor
Maatschappelijk Werk (Pietersberg, Oosterbeek, 9-12 mei 1955) wel van het meeste be
lang.
a. De Vereniging van leiders staat niet afwijzend tegenover organen van coördinatie
en samenwerking, met als taak gelegenheid te scheppen tot onderling overleg over
zaken van algemene aard op plaatselijk niveau, en met als neventaak: studie,
research, planning en advisering in de algemene zin.