Bij Volgno. 12 der agenda
-2-
De historie heeft echter volgens de Vereniging bewezen, dat de Armenraden, en
kele uitzonderingen daargelaten, nergens tot bloei zijn gekomen. Gemeenten, ook
die boven 100.000 zielen, waar zij tot dusverre niet bestonden, zagen er ook niet
verlangend naar uit. Daarnaast trokken sommige Armenraden zich executieve be
voegdheden aan, die bij een juiste opbouw van het geheel van de maatschappelijke
zorg niet tot hun terrein behoorden.
Op grond van deze ervaringen en overwegingen acht de Vereniging het niet ge
wenst de plaatselijke Sociale Raden in gemeenten boven 100.000 inwoners bindend
voor te schrijven.Aan de gemeenten moet in deze de vrijheid worden gelaten de
samenwerking enz. naar eigen behoefte en inzicht te organiseren, als gezonde toe
passing van het beginsel der autonomie. Men kan dan een bestaande Sociale Raad
handhaven of een nieuwe creëren, of volstaan met een plaatselijk coördinatie-
orgaan of iets dergelijks.
Dit geldt, naar deze opvatting, te meer, omdat de huidige ontwikkeling van
de maatschappelijke zorg aanstuurt op een nieuwe structuur van het kerkelijk en
particulier initiatief, met eigen competente taken. De ruggesteun van een Sociale
Raad met een uitgebreid bureau en onderzoeksdienst is hiervoor geenszins nodig.
Met gelegenheid geven tot ontmoeting, gemeenschappelijk vergaderen, studiecentrum
en bibliotheek, zou kunnen worden volstaan,
b. Tijdens de studieconferentie van de Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk
Werk te Oosterbeek, gewijd aan de bespreking van het eindrapport der Staatscom
missie Vervanging Armenwet, werd ook uitvoerig over de voorgestelde Sociale
Raden gediscussieerd. Hierbij kwamen uiteraard verschillende standpunten naar
voren. Blijkens de verslagen werd algemeen het nut van een organisatorische sa
menwerking erkend. Tegen de gekozen vorm in het Wetsontwerp werden echter ver
schillende bezwaren naar voren gebracht. Deze culmineerden weer in de bezwaren,
die geopperd werden tegen een uitbreiding van de wettelijke regeling, zoals deze
thans is; de ervaringen met de Armenraden zouden niet zodanig zijn, dat een wet
telijke uitbreiding van het systeem thans verantwoord is. In deze gedachtengang
paste ook het pleidooi om te komen tot een systeem van wettelijke erkenning,
wanneer de samenwerking eenmaal in vrijheid zou zijn opgebouwd, of zoals hot ook
werd geformuleerd: de wettelijke regeling dient niet als hefboom te worden gehan
teerd om samenwerking te bereiken, daar waar in vrijheid nog niets is gegroeid.
Verschillende malen werd er voorts nog op gewezen, dat het ongewenst was
"samenwerking" onverbrekelijk vast te koppelen aan "Sociale Raden".
Tegenover deze meningen waren er ook voorstanders van het voorstel, die er de
aandacht op vestigden, dat het voorstel juist tracht de reeds overal groeiende
samenwerking een organisatorische bedding te geven, juist zoals in 1912 het ge
val is geweest met de Armenraden.
Sen niet te veronachtzamen argument, dat pleit tegen de oprichting van een op de wet
berustende Sociale Raad op dit moment, is bovendien, dat ingevolge artikel 41 der
Armenwet 1912 de Armenraad (Sociale Raad) wordt ingesteld door de Kroon, de Algemene
Armencommissie gehoord. Het is niet te verwachten, dat de Kroon momenteel, nu een
nieuwe Wet Maatschappelijke Zorg in de maak is, nog nieuwe Armenraden zal gaan in
stellen. Daarbij komt, dat een dergelijke Armenraad alleen de instellingen van wel
dadigheid tot lid kan hebben, terwijl het de bedoeling is, dat de toekomstige Soci
ale Raden op een bredere basis zullen gaan berusten, immers ook instellingen van maat
schappelijk werk, die niet voorkomen op de lijst van instellingen voor maatschappe
lijke zorg, zullen kunnen omvatten. Wil er in Breda derhalve een Sociale Raad-nieuwe
stijl opgericht kunnen worden, die zijn basis vindt in de wet, dan zal gewacht moe
ten worden tot het moment, dat een nieuwe Wet Maatschappelijke Zorg van kracht is
geworden, aangenomen althans, dat de bepalingen betreffende de Sociale Raden voor
dien geen wijziging meer hebben ondergaan.
Conclusie:
Rekening houdende met het voorgaande menen wij de vraag, of het nu gewenst is te
streven naar de oprichting van een op de wet berustende Sociale Raad in onze ge
meente, ontkennend te moeten beantwoorden. Daarnaast blijft echter een andere vraag