-24-
Hoofdstuk VIII 16.
Algemene beschouwingen.
De mening, dat het beleid van ons college in culturele aangelegenheden niet uit
gaat van een tevoren vastgesteld plan is niet geheel zuiver. Om een plan te maken is
een werkkader noodzakelijk; nu een duidelijk zicht hierop nog niet is verkregen, meet
het cultureel beleid de indruk geven fragmentarisch te zijn. Toch wordt ook thans
reeds een bepaalde lijn zichtbaar. Het cultureel beleid in het algemeen dient gericht
te zijn op drie verschillende punten:
a. de vestiging van een betere materiële accomodatie
b. het aantrekken van cultureel belangrijke evenementen;
c. het bereikbaar maken van hetgeen geboden wordt voor brede lagen van de bevolking.
Voor wat punt a betreft wordt erop gewezen, dat Breda in hot Cultureel Centrum de be
schikking krijgt over een goed geoutilleerd gebouw, dat ten bate van alle geledin
gen der bevolking dienstbaar kan worden gemaakt aan velerlei concrete doeleinden. In
deze sfeer ligt ook de vraag of onze gemeente behoefte heeft aan een uitbreiding c.q.
verandering van de bestaande schouwburgaccomodatie. Dit probleem heeft meerdere as
pecten: stedebouwkundig dient de eventuele bouw van een andere accomodatie met zeer
veel zorg te worden bezien; voorts verdienen de capaciteit en de gebruiksmogelijkhe
den van een eventueel nieuw gebouw de aandacht dan dient de eventuele bouw van ge
meentewege te worden afgewogen tegen de noodzakelijkheid van andere voorzieningen,
welk punt bij de huidige bouwstop van zeer veel gewicht is. Wij hebben onze mening ten
aanzien van deze punten nog niet definitief gevormd, en achten het dan ook niet verant
woord op het openblik reeds concretere mededelingen te doen. Van de lopende geruchten
inzake de schouwburgaccomodatie moeten wij dan ook vooralsnog uitdrukkelijk afstand
nemen. Aandacht heeft de vraag in hoeverre wijk- en parochiehuizen hier mede dienst
baar kunnen zijn. Tenslotte bezit Breda in de St. Joostacademie een voortreffelijke
instelling voor de artistieke vorming van jongeren en andere belangstellenden.
Voor wat punt b. betreft, mogen wij U verwijzen naar hetgeen in ons voorstel
betreffende het Cultureel Centrum is gezegd over het houden van tentoonstellingen;
het subsidie van 15.000,- de subsidiëring van het Brabants Orkest en ons prae-ad-
vies inzake de subsidiëring van het zuidelijk beroepsgezelschap bedoelen o.m. te helpen
garanderen, dat te Breda regelmatig concerten en toneeluitvoeringen gegeven zullen wor
den. Beide punten a. en b. zijn als het ware de grondslag waarop een beleid als bedoeld
onder c. gevoerd kan worden. Voor de schooljeugd is een stichting werkzaam welke goede
muziek- en toneeluitvoeringen organiseert; de volksmuziekschool is dienstbaar aan
een meer uitgebreide muzikale scholing van schoolgaande jeugd. De bedrijfsjeugd is
reeds betrokken in de aandacht van ons college bij de verdeling van het subsidie van
15.000,-. Of in het kader van een actieve cultuur-politiek maatregelen moeten wor
den genomen ten behoeve van minder-draagkrachtigen is een punt, waaraan wij bij voort
during aandacht besteden.
Ton aanzien van het schouwburgvraagstuk moge - naast hetgeen onder a. hieromtrent
werd gesteld - worden opgemerkt, dat dit niet alleen betrekking heeft op de toneel-
accomodatie, doch dat hierin ook medespreekt het gehele landelijke bestel rend de beroeps
toneelgezelschappen (rijkssubsidieboleid)waardoor het gemeentelijk subsidiebeleid ten
aanzien van de uitkoopverenigingen gedeeltelijk een experimenteel karakter moet dra
gen, terwijl de vraag of het - mede met het oog op de situatie rond de beroepstoneel
gezelschappen - van gemeentewege in exploitatie nemen van een (e.v. nieuwe) schouwburg
aanbeveling verdient, nog slechts kan worden gesteld.
Voor de ontwikkeling van het maatschappelijk leven in de meest ruime zin achten
wij de aanwezigheid van gelegenheden op meerdere verspreide punten van de stad om
kleinere of grotere groepen te vergaderen van het hoogste belang. De kostbaarheid
van dergelijke projecten maakt het noodzakelijk, dat redelijke zekerheid bestaat ten
aanzien van intensief en efficient gebruik, hetgeen voor ons college aanleiding was
om te verlangen, dat de plannen voor welker realisatie onze medewerking werd inge
roepen op elkaar zouden worden afgestemd en gecoördineerd.