-19-
Hoofdstuk VIII 16.
Algemene be s ch ouwingen
Meerdere leden zijn van mening, dat het beleid van het College van Burgemees
ter en Wethouders in culturele aangelegenheden niet uitgaat van een tevoren
vastgesteld plan. Dit beleid, waarin dientengevolge een vaste lijn ontbreekt,
achten zij opportunistisch en afwijkend van de oorspronkelijke gedachten van
hot College, zoals deze bij de begrotingsbehandeling in 1953 naar voren werden
gebracht.
Intussen zijn deze leden er dankbaar voor, dat, toen het particulier initia
tief toch niet datgene opbracht wat er van werd vervracht, het College van
Burgemeester en Wethouders niet heeft geschroomd zelf met enige belangrijke
initiatieven te komen, waarvan hier in het bijzonder het Cultureel Centrum
worde genoemd. Do leden, hier aan het woord, zouden nu na 2 jaar "cultureel
beleid" gaarne oen overzicht ontvangen van wat er in onze stad op cultureel
gebied tot stand is gebracht en welke plannen het college van Burgemeester en
Wethouders te dien aanzien nog in petto heeft. Zij spreken daarbij de ver-
wachting uit, dat in deze plannen een belangrijke plaats zal zijn ingeruimd
voor maatregelen ten behoeve van de minder draagkrachtigen, daar een actieve
gemeentelijke cultuurpolitiek toch de gehele bevolking ten goede dient te ko
men.
Het is in vorige Centrale Rapporten reeds naar voren gebracht, dat de oplos
sing van het schouwburgprobleem voor onze stad van groot belang is. Dit
vraagstuk is ook in de algemene beschouwingen van dit jaar even gememoreerd.
"Dank zij" de stilzwijgendheid van het college van Burgemeester en Wethouders
zijn allerlei geruchten over de schouwburgkwestie onder de bevolking in om
loop. Meerdere leden vinden deze situatie ongewenst. In het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, no. 384, d.d. 6 Juli 1955, wordt over het schouwburg-
vraagstuk o.a. geschreven: een beslissing daarin zal, mede om de ge
compliceerde landelijke aspecten ervan, op zeer korte termijn wellicht niet
kunnen worden genomen De leden, hier aan het woord, zouden gaarne
vernemen op grond van welke plaatselijke en landelijke aspecten (al of niet
gecompliceerd) een beslissing in het schouwburgvraagstuk vertraagd wordt.
Andere ledon vragen of Burgemeester en Wethouders niet van oordeel zijn, dat
er in Breda dringend behoefte bestaat aan zalen mot een capaciteit van 4 h
500 bezoekers voor uitvoeringen van amateur-, toneel-, muziek- en zangver
enigingen, waarvoor de zaal van Concordia te groot en te duur is on net het
oog op de financiële resultaten te kunnen worden gebruikt.
Hoe denken Burgemeester en Wethouders de totstandkoming van deze ruinten te
kunnen bevorderen, indien zij het mot het bovenstaande eens zijn.Bestaat niet de
mogelijkheid om ook wijkhuizen mede voor dit doei in te schakelen? Hebben
Burgemeester en Wethouders al plannen met betrekking tot het tot stand doen
komen van wijkhuizen en willen zij daarvan dan mededeling doen? Ook over
de exploitatievorm van dez^ wijkhuizen zouden gaarne de opvattingen van Burge
meester en Wethouders worden vernonen.
Uitgaven.
volgno. 658 Welke volksfeesten denken Burgemeester en Wethouders in 1956 te organiseren',
die een verhoging van 5.000,- rechtvaardigen?
Volgno. 660 Willen Burgemeester en Wethouders nagaan, of hvt gewenst is, om nog op ver
schillende punten van de stad speeltuinen aan te leggen; gedacht wordt o.a.
in het Belcrumkwartier. Bestaan er voorts plannen om in hot Liniekwartier,
dat nu zijn voltooiing nadert, een speeltuin aan te leggen?
Waarom is er niets geraamd voor onderhoud van de speeltuin a an de Ploeg-
straat?