GEMEENTE BREDA
Volgno. 20 der agenda
Bijlagen 1955
no. 499
7 September 1955
1/12459
Schrijven van Burgemeester en Wethouders met be
trekking tot de exploitatie van het Oude-mannen-
huis als Cultureel Centrum.(Vgl.Bijlagen 1955,
no.584)
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
til
Na de gedachtenwisseling in Uw vergadering van 15 Juli j.l. inzak de exploitatie
van het Oude-mannenhuis als Cultureel Centrum hebben wij ons nader beraden over ver
schillende punten, welke toen aan de orde zijn gekomen. Zoals U zich herinnert, is de
gedachtenwisseling in hoofdzaak beperkt gebleven tot de bestuursvorm. Daaraan zullen
wij dan ook vooral aandacht schenken.
Wij menen voorop - en toch wel als buiten discussie staande - te mogen stellen,
dat ook het gemeentebestuur zoals de overheid in het algemeen een taak kan hebben
ten aanzien van het scheppen van de redelijkerwijze noodzakolijke voorwaarden voor de
culturele ontwikkeling, welke taak voortspruit uit de zorg voor het algemeen welzijn
in zijn plaatselijke gebondenheid. De omvang van deze taak in concreto hangt af van
bepaalde situaties waarbij factoren spelen zoals het bereikte niveau dezer ontwikke
ling, dat overigens voor verschillende groeperingen der plaatselijke samenleving zeer
verscheiden kan zijn, van de op een bepaald moment aanwezige mogelijkheden - als
geldmiddelen, beschikbare krachten van de effectiviteit en het niveau van de eigen
activiteit door de plaatselijke gemeenschap spontaan ontplooid, enz.
Een juiste beoordeling van deze factoren vereist deskundigheid en een voortdu
rende attentie voor de vele vormen waarin zij zich kunnen voordoen. Met de groei der
gemeente, de gewijzigde inzichten omtrent de taak der overheid in het algemeen en der
plaatselijke overheid in het bijzonder en de hogere waardering van culturele waarden
voor het totale maatschappelijk bestel zijn wij de noodzaak gaan voelen ons meer des
kundig en door een steeds te onzer beschikking staande adviseur te laten voorlichten
over de specifieke facetten van het gemeentelijk beleid ten deze. Het is om die rede
nen, dat wij de aanstelling van een staffunctionaris voor culturele zaken noodzakelijk
achten.
Indien het voorgaande in ons voorstel van 6 Juli j.l. (bijlagen 1955,no.584)
niet zo uitvoerig is gesteld, werd dit veroorzaakt door het feit, dat ons college in
overwegende mate zijn aandacht had gericht op een verantwoording van het crediet, dat
nodig werd geacht voor de exploitatie van het Cultureel Centrum.
Gegeven eenmaal de noodzaak een staffunctionaris voor Culturele zaken aan te
stellen, leidde dit vrijwel logischerwijze tot een combinatie met de exploitatie van
het Cultureel Centrum in de vorm van een afzonderlijke dienst voor zulturele zaken.
Afgezien van het feit, dat de door de gemeente hiervoor te fourneren bedragen aldus
een rechtstreeks aan ons college verantwoordelijk beheer zouden vinden, verzekert duze
oplossing ons de mogelijkheid, om mede vanuit dit centrum het beleid te voeren, dat
ons naar tijd en omstandigheden geboden lijkt.