Volgno. 20 der agenda
-2-
Nu kan men stellen dat de overheid zich zo min mogelijk moet bezighouden met
rechtstreekse en meer dan minimaal noodzakelijke verzorging van behoeften op die
levensgebieden (maatschappelijke zorg, volksgezonheid, sport, cultuur) welke de
geestelijke en stoffelijke welvaart betreffen - zulks in tegenstelling met de be
scherming van openbare orde. en goede zeden - (politie, militie, rechtspraak, bescher
ming bevolking) welke in de historische ontwikkeling - althans tot dusverre - meer
speciaal en meer direct voor de overheid als zodanig zijn weggelegd. In het algemeen
maken wij deze zienswijze tot de onze, zoals U blijkt uit ons beleid met betrekking
tot de subsidiëring van diverse instellingen voor maatschappelijke zorg, voor de
volksgezondheid en voor de sport. Doch op deze levensgebieden staat de gemeentelijke
overheid tegenover een particulier initiatief, dat reeds in meerdere of mindere mate
vorm heeft gekregen. Wij zijn van mening, dat dit met de culturele sector thans nog
geenszins het geval is. Het particulier initiatief lijkt ons ten deze nog té amorph,
te zeer zonder ervaring en te weinig gecoördineerd om er thans reeds, met redelijke
kans op het goed en in voldoende mate: vervullen van hetgeen nodig is, een beroep op
te kunnen doen.
Llen kan de stichtingsvorm ook om opportuniteitsredenen verdedigon, nl. omdat
het gevaar groot is, dat de overheid zich te zeer met details van het gevolgde be
leid zou kunnen gaan bezighouden. Hiertegen mogen wij opmerken, dat wijze zelfbe
perking - zowel van de Raad als van ons ooilege - dit kan voorkomen en vervolgens
dat deze mogelijkheid ook reëel aanwezig is, indien de stichtingsvorm wordt gekozen,
omdat de financiële binding aan het gemeentebestuur, 'welke ook een stichting niet
zal kunnen ontberen, daartoe volop gelegenheid biedt.
De zaak komt onzes inziens hierop neer, dat een actieve cultuurpolitiek van de
overheid geheel iets anders is dan een cultuur-dictatuur, waarbij de overheid naar
vorm en inhoud bepalend optreedt ten aanzien van het bedrijf der schone kunsten.Dit
betekent dus, dat wij het niet als onze taak beschouwen de qualiteit en de quantiteit
der culturele evenementen in Breda - i.e. dus mede vanuit de mogelijkheden van het
Cultureel Centrum - uitsluitend door ons te doen bepalen. Het betekent wel, dat wij
op de hier geschetste wijze in staat zijn gebouw en outillage, kennis en ervaring
aan het particulier initiatief voor zover dit hiervan gebruik wenst te maken - ter
beschikking te stellen en het aldus de mogelijkheid te bieden zichzelf gemakkelijker
te ontplooien. Plet betekent ook, dat wij in staat worden gesteld stimulerend, coör
dinerend en aanvullend op te treden, waar het particulier initiatief ten achter zou
blijven. Het zal U duidelijk zijn, dat in deze gedachtengang van verambtelijking
niet kan worden gesproken. De geschetste vorm van exploitatie, waarvoor wij uiter
aard verantwoording schuldig zijn aan Uw Raad, is vanzelfsprekend niet mogelijk en
op den duur niet vruchtbaar zonder intensief contact met hen, die hetzij beroeps
matig hetzij uit belangstelling bij het culturele leven in Breda meer bijzonder
betrokken zijn. Behalve aan de min of meer zelfstandig georiënteerde kunstbroeders
denken wij met name ook aan hen, die tot taak hebben cultureel besef bij anderen tot
ontwikkeling te helpen brengen, acals de wereld van het onderwijs, jeugd- en stands
organisaties e.d. De vorm waarin deze contacten zich uiteindelijk kunnen en zullen
kristalliseren menen wij nog te moeten afwachten, omdat wij het niet mogelijk achten
daarvoor thans reods een definitieve vorm te vinden, welke nu tevens reeds gecombi
neerd zou kunnen worden met de verantwoordenjkheid voor de exploitatie van het
Cultureel Centrum. Wij wensen daarom de vorming van een instituut te bevorderen, dat
wij voorlopig willen aanduiden als de "Vrienden van het Cultureel Centrum". Al dan
niet hieruit zullen wij een raad van advies vormen, welke ons college adviseert ter
zake van het te voeren cultureel beleid.
Uit de hierboven gegeven beschouwingen zal U duidelijk zijn, dat wij vooralsnog
ons advies tot het vormen van een gemeentelijke dienst voor culturele zaken handhaven.
Tenslotte mogen wij nog reageren op verschillende andere punten, welke in de
Juli-vergadering van Uw Raad zijn gemaakt.
1In ons voorstel van 6 Juli 1955 is de oplossing van het schouwburg-vraagstuk onder
scheiden van de exploitatie van het Cultureel Centrum, hoewel ook het schouwburgpro
bleem een rol speelt in de actieve cultuur-politiek van de overheden en er uitein
delijk een zeer duidelijke samenhang is. Doch gegeven de in het Oude-mannenhuis
aanwezige mogelijkheden is duidelijk dat plaatselijk de oplossing van het schouw-