-23-
In het systeem van de schooltandverzorging is sedert de invoering geen wij
ziging gekomen.
De schooltandartsendienst is, zoals bekend, nog in ontwikkeling.
De werkzaamheden kunnen als volgt worden omschreven:
1. De leerlingen van de 1e, 2e en Je klas van alle lagere scholen worden op school
2 maal per jaar gecontroleerd en voor de behandeling naar de eigen tandarts ver
wezen.
2. De leerlingen van de 4e klas van alle lagere scholen en de leerlingen van de
Je klas van een dertiental scholen worden 2 maal per jaar aan de hand van de
saneringskaart gecontroleerd of de tandarts regelmatig wordt bezocht. Deze 13
scholen zijn: 2 nutsscholen, 3 openbare scholen, alle christelijke scholen, be
halve de Prinses Beatrixschool en verder de Sacramentsschool, de Petrus Canisius-
school, de LaurentiusschoolDillenburgstraat, de Moeder Godsschool, Effenseweg
en de BernardusschoolDoelen.
3. Het ligt in de bedoeling in september 1957 te beginnen met de administratieve
controle van de 6e klas.
Met betrekking tot de tandartsen, die de controle verrichten, moge worden ver
wezen naar pagina 1 van het jaarverslag. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat de
Heer van de Heuvel inmiddels zijn werkzaamheden als schooltandarts heeft beëindigd
en diens werkzaamheden nu tijdelijk worden verricht door tandarts Sicking te Dongen.
De Stichting Tandheelkundige Verzorging werkt overigens geheel zelfstandig.
Volgno. 220.
Bedoeld is hier hot raadsbesluit van 15 juni 1955, waarbij de subsidierege
ling der gemeente is aangepast aan de op 1 januari 1955 voor het Rijk in werking
getreden "Subsidieregeling Gezinsverzorging en Gezinshulp 1955".
In het desbetreffende voorstel Bijlagen 1955, no. 286 is gesteld, dat de
nieuwe regeling geen financiële consequenties voor de gemeente inhoudt, met name dat
hieruit geen subsidieverhoging voortvloeit. Zulks is inderdaad ook het geval, omdat
zowel volgens de oude als de nieuwe regeling gesubsidieerd wordt met bepaalde
percentages, t.w. 25 respectievelijk 20 f-> van de salariskosten der gediplomeerde
en ongediplomeerde verzorgsters.
Slechts een geringe subsidieverhoging ontstond, doordat thans ook wordt bij
gedragen in de administratiekosten en de kosten van het lidmaatschap ener lande
lijke overkoepelende organisatie
De toename van het werkelijke subsidiebedrag ten opzichte van de aangehaalde raming
1956 is mitsdien niet toe te schrijven aan de nieuwe regeling, doch aan uitbreiding
van het aantal krachten in dienst bij de Katholieke gezinszorg. In de voorafgaande
jaren was dit namelijk nogal krap.
Ter verduidelijking zij nog vermeld, dat het subsidie 1956 bij de 1e begrotingswij
ziging reeds is opgevoerd tot ƒ.9.000,- en op grond van de door de betrokken instel
ling overgelegde begroting 1956 nog zal moeten worden verhoogd tot ƒ.12.675,-. Kre-
dietverhoging voor dit doel zal binnenkort worden gevraagd..
Hierop is, hoewel nog geen begroting 1957 is ingediend, de raming voor het
komende jaar gebaseerd.
In de behoefte aan gezinszorg wordt in zodanige mate voldaan als er beschik
bare krachten aanwezig zijn, derhalve volkomen afhankelijk van de mogelijkheid om
gediplomeerde verzorgsters aan te trekken en te behouden. De gemeente kan hierop
hoegenaamd geen invloed uitoefenen, zeker niet door subsidieverhoging, omdat het
subsidie zich uitsluitend richt naar het aantal in dienst zijnde verzorgsters.
HOOFDSTUK V. Volkshuisvesting
ALGEMEEII
De vragen betreffende de woningproduktie 1956 vinden beantwoording in onder
staand overzicht: