Volgno.l6 der agenda -3- het orkest de meeste moeilijkheden zal brengen; voor de volgende jaren zal de finan ciële situatie door het geleidelijk toenemen van het Rijkssubsidie wat minder pre cair worden,doch ook dan is het orkest in zijn huidige vorm en allure niet te redden, tenzij er vanuit de provincie Noord-Brabant allerwege de helpende hand geboden wordt. Zelfs indien de provincie en de vier gemeenten de thans gevraagde verhoging van het subsidie toestaan zal de exploitatie 1956/57 nog een tekort opleveren. Om het tekort over dit jaar geheel weg te werken zou een nog hoger subsidie nodig zijn. Voor 1957/ 58 en volgende jaren zou het subsidie dan weer lager kunnen worden. Dit zou met zich brengen, dat telkenjare de subsidies opnieuw zouden moeten worden vastgesteld. In dien de thans met ingang van 1 januari 1957 gevraagde vezhoging wordt toegestaan is voor dit seizoen en de daaropvolgende de financiële situatie (mede door het toenemen de rijkssubsidie en de groei van het inwonertal) zodanig, dat de tekorten van voor gaande jaren naar volgende jaren kunnen worden verschoven, terwijl op een gegeven ogenblik geen nieuwe tekorten meer ontstaan, zodat dan een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven is bereikt. Uiteraard dient daarbij de vraag overwogen te worden of het orkest zijn inkom sten uit anderen hoofde zou kunnen verhogen. De Stichting "Vrienden van het Brabants Orkest", welke thans reeds 60.000,- bijdraagt zal zeer zeker diligent blijven. Een verhoging van haar bijdrage is echter een te speculatieve factor om de financiële basis van het orkest veilig te stellen. Of de ontvangsten uit recette kunnen worden verhoogd is ongewis. De entree-prijzen zijn geleidelijk aan verdubbeld. Het is moge lijk, dat een verdergaande verhoging tot verminderde ontvangsten zal voeren. Wanneer men ziet, dat de recette nog niet 1/8 van de totale lasten dekt, dan lijkt de invloed van verhoging van de entree-prijzen op het totale subsidiebedrag ook niet van doorslaande betekenis. Bovendien dient het concertbezoek om overwegingen van sociaal-culturele aard voor zeer velen binnen de mogelijkheden van het privé-budget te blijven. Bij de beoordeling van het verzoek moge worden bedacht, dat het Brabants Orkest zich in korte tijd heeft opgewerkt tot een alom erkend - het Brabants Orkest verving onlangs het Concertgebouworkest - benijdenswaardig artistiek niveau en op alleszins bevredigende wijze tegemoet komt aan groeiende muzikale belangstelling in ons gewest en met name in onze gemeente. Aanvankelijk bleef het bezoek aan de te onzent gegeven concerten beneden de verwachting, doch geleidelijk aan werd dit beter, zodat thans het aantal bezoekers aan de concerten alleszins redelijk is, terwijl het orkest steeds meer wordt gevraagd voor bijzondere gelegenheden (kerkconcerten, jeugdconcer- ten; voor begeleidingen)Het lijkt niet verantwoord deze spectaculaire ontwikkeling af te remmen op het ogenblik dat het orkest voor de laatste fase van zijn uitbouw staat. Noord-Brabant zal hier (tijdelijk) de grotere steun moeten geven, die door een aanvechtbaar classificatie-systeem wordt onthouden. Dat ook Breda daaraan medewerkt is thans te meer aanvaardbaar,omdat in de verhouding tussen de bijdragen van het pro vinciaal bestuur en de vier grote gemeenten, thans weer deze wijziging komt, dat deze wordt als 1:5; Gedeputeerde Staten delen mede wijziging van deze verhouding aanvaard baar te achten, omdat in de loop der jaren gebleken is, "dat het bedienen van de pro vincie (spreiding, rouleersysteem) kosten met zich brengt,waar de grote gemeenten rechtstreeks minder belang bij hebben." Er is nog een punt in het verzoek, dat de aandacht vraagt. In 1949 is het subsi die aan het Brabants Orkest vastgelegd in een overeenkomst tussen de provincie en de grote gemeenten enerzijds en de Stichting "Vrienden van het Brabants Orkest" ander zijds. Deze overeenkomst was aangegaan voor tien jaar: immers was bepaald dat de op zegging van de overeenkomst niet zou kunnen geschieden vóór 1 januari 1959* De opzeg ging gaat in op 1 januari van het derde jaar,r,i dat, waarin de opzegging is geschied. Praktisch betekende dit, dat de overeenkomst een looptijd had van minstens 12 jaren, zodat gedurende 12 jaren de bijdragen van de Provincie en de vier grote gemeenten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 1066