Volgno. 15 der agenda
-2-
Het zou echter naar ons inzicht onbillijk moeten worden genoemd, indien de leid
ster van een der openbare kleuterscholen, die wij voor ontslag aan Uw Raad menen te
moeten voordragen (zie ons voorstel d.d. 8 februari 1956, no. 16 uit dit ont
slag geen aanspraak zou hebben op wachtgeld, hetwelk voor haar reeds was geregeld.
Wij hebben de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verzocht haar
bezoldiging door het Rijk te doen vergoeden, waartoe de kleuteronderwijswet een mo
gelijkheid biedt. Indien dit verzoek zou worden ingewilligd, dan zou deze leidster
mogelijk tevens aanspraak kunnen krijgen op een wachtgeld krachtens de nog te treffen
rijksregeling.
Wij achten het echter niet juist haar omtrent haar aanspraken in het onzekere
te laten. In het bijgevoegde ontwerp-besluit is om deze reden de restrictie opgeno
men, dat de wachtgeldregeling blijft gelden voor een ontslag, in verband met de in
voering der Kleuteronderwijswet gegeven, voor zover geen aanspraak op een rijkswacht
geld ontstaat.
Uit het bovenstaande volgt, dat - indien in de bezoldiging van Mej.Knaepen vanaf
1 januari 1956 niet een rijksvergoeding wordt ontvangen - naar de in de Kleuteronder
wijswet vastgestelde regelen voor korte tijd de bezoldiging van boventallige kleuter
leidsters van de bijzondere scholen voor rekening van de gemeente komt en dat deze
leidsters, zover haar ontslag wordt gegeven in verband met de invoering der wet,
aanspraak op een gemeentelijk wachtgeld krijgen.
Deze wettelijke consequenties van het beginsel der gelijkstelling tussen open
baar en bijzonder kleuteronderwijs achten wij mede verantwoord in de overgangsmoeilijk
heden, welke de invoering der wet ook voor de bijzondere kleuterschool zou kunnen
veroorzaken.
Burgemeester en Wethouders van Breda,
C.Kortmann burgemeester.
Van Woensel
secretaris.