Volgno. 5 der agenda
-2-
Wij hebben geen enkel bezwaar om het in het request voor vergelijking naar vo
ren geschoven jaar 1947 als uitgangspunt te nemen, maar moeten dan nadrukkelijk erop
wijzen, dat in 1947 in verhouding tot 1938 de stijging der netto-recette ten opzichte
van de stijging der bedrijfskosten staat als 3,5 s 1 In 1954 is deze verhouding nog
als 2:1, bij een nagenoeg gelijke netto-recette als in 1947, waarvan dus nu het ho
gere belastingtarief in mindering is gebracht en ondanks te bedrijfsonkostenstijging
met 40 Hieruit is zeker niet af te leiden, dat de belastingheffing "zeer ten kos
te van het bioscoopbedrijf" is geschied, maar dat de bezoeker in het toegangsgeld
zowel de belasting als de toegenomen bedrijfskosten voor zijn rekening heeft genomen.
Duidelijk komt in de grafiek tot uitdrukking, dat als men 1947 naast 1955 en 1948
naast 1954 stelt, de feitelijke marge tussen beide curven dan vrijwel gelijk is.
Het bezoekcijfer voor alle tegen betaling toegankelijke vermakelijkheden per in
woner ligt in Breda in het tijdvak 1948 t/m 1954 gemiddeld 22 boven het landelijk
gemiddelde. Het plaatselijk bezoekcijfer voor bioscopen ligt in genoemd tijdvak ge
middeld echter 34 boven het landelijk gemiddelde; 65 van het totale bezoek wordt
in Breda opgenomen door de 4 bioscopen tegen 35 door alle overige vermakelijkheden
(toneel, concerten, bals, sport e.a.) tezamen.
Tegen de achtergrond van het hier verkregen beeld der rentabiliteit dezer bedrij
ven mogen wij aan Uw College overlaten te beoordelen of onder deze omstandigheden
de accomodatie en het culturele peil van de programma's der Bredase bioscopen te
wensen overlaten, zulks ter weging van de waarde van het verweer op pagina 5, 3e ali
nea, van het request: "Wij hebben het Gemeentebestuur het recht ontzegd aanmerking
"te maken op ons programma zolang zij dit uitzonderlijk belast".
Zoals in het aanvullend preadvies is gesteld werden ook op de gehouden bespre
king met de bioscoopexploitanten geen concrete gegevens verstrekt met uitzondering
van het huidige filminkoopbedrag van rond 200.000,-". Wij kunnen slechts betreu
ren, dat door hen niet met dezelfde slagvaardigheid, waarmede thans dit cijfer wordt
gecorrigeerd en aangevuld, aan ons verzoek werd tegemoet gekomen om met reële cijfers
opheldering te geven van hun visie op de plaatselijke situatie.
Met de uit de voorhanden zijnde gegevens te trekken conclusie is het niet te
voorzien, dat de Minister de inkomstenderving bij verlaging van het belastingtarief
voor rekening van het gemeentefonds zal willen laten komen; in dat geval zal tegen
over deze inkomstenderving de gemeente de middelen tot dekking moeten aanwijzen,
hetzij door verhoging van belastingen of anderszins, hetzij door verlaging van uit
gaven.
Ten aanzien van de bewering, dat tariefsverlaging een geringere (dan de begrote)
of zelfs geen belastingderving ten gevolge zal hebben, omdat de opbrengsten regelmatig
de ramingen overschreden, verwijzen wij naar de daaran in het request reeds verbon
den opmerking, dat wij op de werkelijk (in.de toekomst) te ontvangen bedragen geen
peil kunnen trekken, daar de inkomsten afhangen van tal van factoren die de gemeente
niet in de hand heeft.
Tenslotte hebben wij gemeend alsnog te kunnen adviseren tot verlaging van het be
lastingtarief voor bioscoopvoorstellingen van 35/-tot 30 5- ingaande 1 juli 1956 -
waarmede voor 1956, op basis van de omzet in het 2e halfjaar 1955, een bedrag van
- 13.500,- is gemoeid - omdat verondersteld mag worden, dat door toeneming van
het bezoek aan de diverse vermakelijkheden de totale belastingopbrengst voor 195b
hetzelfde zal blijven.
Wij hebben de eer voor te stellen in dier voege te willen besluiten.
Burgemeester en Wethouders van Breda,
Ligt ter visie in de raadzaal c. Kortmann burgemeester.
Van Woensel
secretaris.