GEMEENTE BREDA Volgno. 5a der agenda Bijlagen 1956 4 januari 1956 V/182 nc. 2 Voorstel van Burgemeester en iethouders tot -"ijziging van de verordening op de heffing van een straathelasting in de gemeente Breda wegens inpassing van een rioolbelasting. AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA. In een schrijven van Gedeputeerde Staten d.d. 2 maart j.l. wordt gesteld: "In de door de Minister van Binnenlandse Zaken gegeven richtlijnen, welke bij de behan- "deling van de ingediende verzoeken om verhoging van het basisbedrag der Algemene Uit-r "kering uit het Gemeentefonds worden gehanteerd, is o.m. gesteld, dat van de gemeenten, "welke een dergelijk verzoek hebben ingediend, mag worden verlangd, dat zij in de eer- "ste plaats haar inkomsten uit eigen belastingen e.d. hebben opgevoerd tot de wette- "lijke of algemeen praktisch aanvaarde grenzen. Indien dat niet het geval is, kan in "de regel het verzoek niet in behandeling worden genomen, aangezien dan niet kan wor- "den gezegd, dat in het bijzonder de uitkeringen uit het Gemeentefonds te kort schie- "ten in de voldoening van de behoefte der gemeente aan algemene dekkingsmiddelen. "Gelet op de hoge lasten, voortvloeiende uit de belangrijke investeringen voor uitvoe- "ring van het rioieringsplan, achten wij het alleszins redelijk, dat van de eigenaren "c.q. de gebruikers der op de riolering aangesloten percelen, een bijdrage wordt ge- "vorderd in de ten laste van de gemeente komende kosten. De eis wordt gesteld, dat ge- "middeld een bedrag van ƒ15,- per aansluitbaar perceel wordt geheven. "De heffing zal dienen te geschieden met ingang van 1 januari 1955." Kaar aanleiding van dit schrijven hebben wij genoemd College verzocht zich nader omtrent de gestelde eis te willen beraden, onder meer op grond van de navolgende over wegingen: 1 Vóór de werken voor het centraal rioleringsstelsel ter hand werden genomen, vras na genoeg elk perceel in Breda aangesloten op het rioleringsnetBr is in verband met deze werken in Breda dan ook praktisch geen enkel "aansluitbaar perceel"; wij achten het heffen van een rioolbelasting bestuurlijk daarom een onmogelijkheid. 2. Voor de eigenaren c.q. gebruikers van gebouwde percelen, die reeds in het genot van waterafvoer naar de gemeenteriolen zijn, ontstaat door de uitvoering van het riole ringsplan geen aanwijsbare baat. Voor het eerst tot stand gebrachte riolering, raardoor de eigendommen wel direct zijn gebaat, valt reeds onder de werking van de bestaande aanlegbelasting, voor zo ver de kosten van aanleg niet reeds in de grondkosten of via de bouwexploitatiever- ordening werden betaald. 3. Wat de hoogte van de belasting betreft voldoet de eis tot het invoeren van een riool- belasting met een Opbrengst van ƒ15,- per aansluitbaar perceel niet aan het crite rium "wettelijke of algemeen praktisch aanvaarde grenzen". Zeker is dit niet het ge val als de gemeentelijke belastingheffing in ruimer verband wordt gezien en b.v.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 3