Volgne. 5b der agenda
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
Bijlagen 1956
no. 5
4 januari 1956
V/178
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tct
vaststelling van een nieuwe verordening op de
heffing van vermakelijkheidsbelasting.
In zijn circulaire van 20 februari 1954, U no.13865 gericht aan de gemeente
besturen, wijst de Minister van Binnenlandse Zaken er op, dat de Regering in de jaren
1947/1948 de gemeenten heeft uitgenodigd, de vermakelijkheidsbelasting belangrijk te
verhogen, om aldus het terrein van de vermakelijkheden tot een rijker vloeiende bron
voor de gemeenten te maken. Voor een verhoging van die belasting was toen, naar de
Minister opmerkt, te meer reden, in de eerste plaats door een bepaling in het des
tijds bestaande wetsontwerp financiële verhouding (het latere art.6 van de Wet van
15 juli 1948, Staatsblad I 307, betreffende Noodvoorziening Gemeentefinanciën)krach
tens welke bepaling de uitkeringen uit het Gemeentefonds over de jaren 1949 en 1950
werden verminderd, indien de plaatselijke belastingen minder zouden opbrengen dan vol
gens een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde standaard, in welke de ver
makelijkheidsbelasting was opgenomen. Voorts was te dezer zake van belang de bepaling,
dat bij de vaststelling van de bijzondere uitkering uit het Gemeentefonds volgens de
Noodvoorziening Gemeentefinanciën geen rekening zou worden gehouden met de verhoogde
opbrengst der belasting op vermakelijkheden, zodat dus de bate van een eventuele ver
hoging geheel aan de gemeenten ten goede zou komen.
Voornoemd art.6 is bij de Wet.van 24 januari 1952 (Staatsblad No.39) ingetrokken,
gerekend met de dag van zijn inwerkingtreding, en heeft dus nimmer toepassing gevon-r
den. Niettemin heeft het, zolang het niet was ingetrokken, voor de gemeenten een sti
mulans betekend, om de tarieven der vermakelijkheidsbelasting te verhogen en verhoogd
te houden. Eenzelfde invloed is uitgegaan van de destijds door de Minister van Binnen
landse Zaken aan de gemeenten gerichte circulaires.
Be Minister deelt voorts mede, dat de Regering - na overleg met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten en met de Nederlandse Bioscoopbond-een onderzoek heeft doen
instellen dcor de Accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken naar de
rentabiliteit van het bioscoopbedrijf, ten einde te kunnen nagaan, of in het bios-
coopbedriji thans nog, gelijk dit in 1947 het geval was, abnormale winsten worden ge
maakt. Het onderzoek heeft zich uitgestrekt over 62 representatieve bioscopen. In het
naar aanleiding van het onderzoek uitgebrachte rapport wordt de conclusie getrokken,
dat weliswaar sedert 1947 de tarieven zijn verhoogd, doch dat de bezetting in ster
kere mate gedaald is, terwijl sedert dat jaar een belangrijke kostenstijging heeft
plaats gevonden. De Regering is dan ook van mening, dat de overwegingen, welke haar
in 1947/1948 er toe hebben gebracht, op de gemeenten aandrang uit te oefenen tot het
verhogen van het heffingspercentage der belasting op vermakelijkheden voor bioscoop-
RNo2