met de werkelijk beschikbare middelen, zoals deze op het tijdstip van het opma ken van de begroting bekend waren. De uitgaven, welke in de sluitende begroting niet konden worden opgevangen en waarvoor derhalve ten tijde van het opmaken geen dekkingsmiddelen aanwezig wa ren, zijn in het 1 e wijzigingsbesluit aan de begroting toegevoegd. Voor het totaal van deze uitgaven wordt een beroep op een extra uitkering uit het gemeentefonds gedaan, waarvoor een inkomstpost in de 1e wijziging is opgenomen. Het ontwerp-wijzigingsbesluit is achter in het be grotingsboek opgenomen en vormt blijkens de vaststellingsclausule van de begroting, welke daarna volgt, één geheel met de voorafgaande begroting. De in deze wijziging geraamde uitgaven hebben in het algemeen betrekking op nieuwe uitgaven, welke moeten worden gedaan in verband met de geleidelijke optrekking van het voorzieningspeil, en anderzijds op een aantal in 1 956 aan de begroting toegevoegde uitgaven. Hadere beschouwing van enkele belangrijke oosten Zoals hiervoren is gesteld, zijn alle beschikbare inkomsten in de sluitende begroting opgenomen. Voor zover de voor 1 957 geraamde inkomsten in belangrijke mate afwijken van die, welke in 1956 werden opgenomen, worden - voor zover bij de afzonderlijke beschouwing van de hoofdstukken hierop niet wordt teruggekomen - hierna enkele van de belangrijkste inkomstenposten toegelicht. 1Rijksuitkeringen a. Algemene uitkering. Het basisbedrag der algemene uitkering, voor de jaren 1955, 1956 en 1957 vastgesteld op 37,- per inwoner en op grond van de kleuteronderwijswet verminderd met een bedrag van 1,64 per inwoner (voor nadere berekening zie toelichting op volgno.557) kan derhalve op 35,36 worden gesteld. Dit basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het laatst bekende uitkeringsper centage nl. 140. In totaal wordt de algemene uitkering uit het gemeente fonds voor 1956 dan geraamd op 102.000 x 140 x 35,36 5.049.408,-. In de begroting 1956 werd uitgegaan van een basisbedrag van 37,-, een uitkeringspercentage van 138 en een aantal inwoners van 100.000, waardoor de opbrengst van de algemene uitkering 5.106.000,- was. In verband met de inwerkingtreding van de kleuteronderwijswet werd deze raming in de loop van het jaar verlaagd met 1,64 per inwoner, terwijl de raming werd ver hoogd i.v.m. de verhoging van het uitkeringspercentage van 138 tot 140, waardoor per saldo een mindere inkomst van 155.600,- werd verkregen. Hiertegenover stond dat de raming voor kleuteronderwijsuitgaven ad 275.000, kon vervallen. Vergelijkbaar zijn derhalve De herziene raming 1956 ad 4.950.400,- De raming voor 1957 ad 5.049.408,-. b. Belastinguitkering. Het basisbedrag van de belastinguitkering bedraagt evenals in 1956 17,10 per inwoner. Voor 1957 is rekening gehouden met een uitkeringspercentage van 122, in 1956 met 108. De totale opbrengst wordt voor 1957 geraamd op 102.000 x 1,22 x 17,10 - 2.127.924,-. Voor 1956 bedroeg de raming 1.881 .000,-. c. Personele belasting. De raming wegens hoofdsom en opcenten wordt gebaseerd op de gegevens van de inspectie der belastingen. Als gevolg van de uitbreiding van de woningvoor raad moet deze opbrengst jaarlijks een accres vertonen. De door de inspec tie voor 1956 verstrekte raming was - zoals naderhand bleek—veel te hoog zodat voor 1957 nagenoeg eenzelfde opbrengst als voor 1956 is aangehouden. Raming 1957 357.200,-. Raming 1956 352.200,-. Compensatie personele belasting. Voor de in 1953 ingevoerde verlaging van de personele belasting werd een compensatieregeling vastgesteld, op grond waarvan de gemeenten schadeloos gesteld werden voor het gemis van de verminderde opbrengst. Door het ontbre ken van voldoende exacte gegevens en mede op grond van de door de inspectie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 835