GEMEENTE BREDA
Bijlagen 1956
no. 609
22 november 1956
V/21468
Antwoord van Burgemeester en Wethouders op het
Centraal Rapport van het afdelingsondcrzoek dor
gemeentebegroting voor het dienstjaar 1957.
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
f}|
ALGEMENE BESCHOUWINGEN.
Algemeen beleid.
De woorden van. waardering aan het adres van ons college, de hoofden van diensten
en bedrijven en het personeel van deze gemeente, worden zeer op prijs gesteld.
Dat naast deze waardering ook plaats is voor op- en aanmerkingen terzake van
het door zijn financiële consequenties in de begroting tot uitdrukking komende be
leid, wordt onzerzijds niet alleen erkend, maar zelfs gewaardeerd. Wij hebben de
stellige overtuiging, dat aldus wordt gestreefd naar een vruchtbaar overleg tussen
de raad en ons collego, noodzakelijk voor het onderling begrip en de onmisbare samen
werking in het belang van het bestuur dezer stad.
In dit licht willen wij dan ook de gehele inhoud van het centraal rapport zien
en wij stellen er prijs op ook onzerzijds te gewagen van grote waardering voor het
door de raad verrichte werk en de ons college betoonde medewerking en Uw vertrouwen,
j waarin de uitoefening; van onze taak steun vond.
^1
Ten aanzien van de inhoud van de nota, waarbij de begroting aan de raad wordt
aangeboden, zijn wij van mening, dat deze nota een inzicht dient te geven in de be
langrijkste financiële gegevens, welke in de begroting voorkomen. Een nadere uit
eenzetting omtrent de in de komende periode te ontwikkelen activiteiten met betrek
king tot jeugdzorg, culturele zaken, bouw van gemeentelijke objecten, enz. wordt
vooral vanwege de praktische bezwaren aan een dergelijk overzicht verbonden, achter
wege gelaten. Een verantwoorde schets van de te ontwikkelen activiteiten zal nl.
niet gegeven kunnen worden zonder een uiteenzetting te geven omtrent de bestaande
en de in uitvoering zijnde werken. Daarenboven is het terrein,waarop de gemeente
lijke overheid zich beweegt dermate omvangrijk en heeft dit in elk van zijn onder
delen een zodanig wisselende belangstelling, dat het nader ingaan op bepaalde on
derdelen voor vele loden onbevredigend is ten aanzien van hetgeen onbesproken is
gebleven.
Ten aanzien van de voorlichting aan do Raad zullen wij aandacht besteden aan
de opmerking,welke door een lid is gemaakt.
Overigens willen wij verwijzen naar ons antwoord op het Centraal rapport van
het vorig jaar omtrent dezelfde aangelegenheid (pagina 2).
Zoals de Raad bekend is heeft het probleem van de industrialisatie de volle
R.No:2: aandacht van ons college. Zodra de omstandigheden dit vereisen, zal het contact mot
het Senioren Convent worden opgenomen.