Volgno.14 der agenda -2- betekenis vormden een voorwerp van studie. Deze waren onder meer aanleiding dat Uw Raad een onderzoek deed instellen naar "de mentaliteit van de jeugdigen te Breda". Dit onderzoek bracht met zich mede, dat ten stadhuize vele besprekingen werden ge voerd met bestuursleden van jeugdorganisaties, personen uit de onderwijswereld, het bedrijfsleven, geestelijke overheden en tenslotte met andere personen, die belangstel ling hebben en tonen voor de jeugd. Ook bij de rijksoverheid is de gedachte gerijpt dat deze een taak heeft bij de vorming buiten schoolverband, de vrijetijdsbesteding. Na overleg met landelijke orga nisaties op het gebied van de jeugdvorning, stelde de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen o.m. een adviescommissie in, welke tot taak kreeg hem te adviseren over de maatregelen van algemene aard, welke ten behoeve van de jeugd getroffen dienen te worden. Deze adviezen leidden er toe dat bij de wet een Raad voor de Jeugdvorming werd ingesteld, welke in april 1956 werd geïnstalleerd. De uitgroei naar volwassenheid in dit derde milieu kan op velerlei manieren ge beuren, Mede door een verantwoorde vrijetijdsbesteding zal de jeugdige de mogelijk heden kunnen vinden zichzelf te vormen; hij zal zich leren aanpassen aan maatschappe lijke veranderingen in gezin, in leef- en woonwijze, in ontspanning en werkgewoonten. Voor een gedeelte van de jeugdigen zal de vrijetijdsbesteding geen probleem zijn. Deze hebben naast het gezin, school- of werkmilieu voldoende ambitie en/of fantasie om de vrije tijd te besteden op een wijze, die redelijke garantie geeft tot evenwich tige uitgroei. Een zeer groot gedeelte is binnen het derde milieu aangewezen op leiding van derden. Gescheiden naar levensbeschouwing ontstonden velerlei organisaties, die zich bezighouden met de vorming - meer of minder methodisch - van de jeugdigen en hen daar toe tevens gelegenheid geven zich geestelijk en lichamelijk te ontspannen door sport en spel, literatuur, film etc. Tenslotte is er een groep jeugdigen, die nog via zeer speciale wegen bereikt moet worden, hetgeen geschiedt door gespecialiseerd jeugdwerk, jeugdzorg genaamd. Ook ten aanzien van de vrijetijdsbesteding, welke naar algemene opvatting niet geheel los gezien kan worden van de totale vorming van de jeugd, heeft de overheid naar onze mening een taak. Primair berust de vorming van de jeugdigen in het derde milieu op de ouders, op de organisaties, die zich met toestemming van de ouders ge vormd hebben,en op de jeugdigen zelf. De overheid heeft in deze een aanvullende taak; zij dient daar de helpende hand te bieden, waar het werk van ouders en organisaties niet toereikend is, hetgeen behalve door stimulerende en coördinerende belangstelling kan geschieden door het verstrekken van subsidies en het scheppen van materiële moge lijkheden (o.a. lokaliteiten, velden, spelmateriaal). Wij willen IJ in dit verband wijzen op enige van de vele en ingewikkelde proble men, welke er op dit terrein liggen: gebrek aan en etnarvoldoende vorming van goede leiders en leidsters; gebrek aan juist inzicht; het ontbreken van voldoende samenwerking; de voortschrijdende industrialisa tie; de invloed van de passieve vrijetijdsbesteding (radio, film, televisie, beroeps voetbal) de verdergaande verkorting van de arbeidstijd; de behoefte aan recreatie- mogelijkheid o.a. door beperkte huisvesting. Alvorens over te gaan tot het concrete voorstel tot subsidiering mogen wij U ter beoordeling van de subsidieaanvragen aan herinneren, dat Breda (cijfers januari 1956) ongeveer 32.000 jeugdigen tussen de 6 en 25 jaar telt. Van de ongeveer 18.000 jeugdigen tussen de 13 en 25 jaar volgen er ongeveer 6000 a 8000 dag- of avondonder wijs ter plaatse. Van ongeveer 10.000 jeugdigen in de leeftijd van 13 tot 25 jaar in deze gemeente kan worden aangenomen, dat zij geen verdere vorming krijgen door onder wijs. Vervolgens wijzen wij U op het feit dat rijk en provincie zich beperken tot het subsidiëren van landelijke toporganen, behalve ten aanzien van het bijzonder jeugd werk (jeugdzorg), waar bepaalde plaatselijke activiteiten voor subsidiering door het rijk in aanmerking komen. De vormingsinstituten (mater amabiliswerk, levensscholen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 240