Volgno.29 der agenda. In 1953 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken uitdrukkelijk verklaard, dat de afwijkingen in de bijzondere gemeentelijke kindertoelageverordeningen van de voor het rijkspersoneel geldende regeling niet voldoende zwaarwegend waren om deze gemeentelijke verordeningen op de wettelijk daartoe geeigende wijze (nl. mid dels toepassing van artikel 126 van de Ambtenarenwet 1929) aan te tasten. Ook is in 1955 van hoger hand generlei bezwaar gemaakt tegen een verhoging van alle minima, maxima en toeslagen in deze verordening met ong. &fo. In het tot nu gevoerde ministeriële beleid is dan ook geen aanwijzing te vinden, dat de verschillen tussen de gemeentelijke en rijkskindertoelagerego- ling moeten worden verkleind. Toen met ingang van 1 januari 1954 in de rijks- en gemeentelijke kinder toelageregelingen naast de procentuele kindertoelage een toeslag vanaf het tweede kind is opgenomen, is de bijzondere gemeentelijke regeling op verzoek van de Minister in zo verre op de rijksregeling afgestemd, dat de som van de minima van de procentuele toelage en de toeslag per kind in de gemeentelijke verorde ning op een zelfde bedrag werd gesteld als in de rijksregeling. Daar zulks ook bij de voorgestelde wijziging het geval is, wordt juist geheel gehandeld in het voetspoor van de vroeger ingeslagen weg. Burgemeester en Wethouders van Breda, C.Kortmann burgemeester. Van Woensel secretaris. Ligt ter visie in de raadzaal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 300