-2-
artikel 11, lid 1, van do kleuteronderwijswet, vooralsnog niet tot opheffing
van deze school behoefde te worden besloten.
In deze mening werden wij'gesterkt door het feit, dat ten behoeve van
deze school rijksvoorschotten op de exploitatievergoeding 1956 werden verstrekt
en dat toestemming werd verleend om tot 1 september 1956 een extra-leidster aan
deze school in dienst te houden.
Eerst thans heeft het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
telefonisch medegedeeld, dat voor deze school ontheffing van de instandhouding
behoort te worden aangevraagd, aangezien het aantal kleuters op 1 februari 1956
minder dan 40 bedroeg. Blijkens deze mededeling huldigt het Ministerie de opvat
ting, dat om voor de eerste keer voor vergoeding in aanmerking 'te komen een mi
nimum aantal kleuters van 40 wordt vereist, tenzij ingevolge artikel 11, 2e lid,
ontheffing van deze bepaling wordt verleend. Geadviseerd werd derhalve om over
eenkomstig artikel 11, 2a lid, aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen alsnog toestemming te vragen om de openbare kleuterschool Viandenlaan
in stand te mogen houden.
Er zijn naar onze mening gegronde redenen voor de instandhouding van deze
school. Als voornaamste reden kan worden aangevoerd, dat vele ouders bij ophef
fing van de school door het drukke stadsverkeer zullen worden weerhouden om hun
kleuters de andere openbare kleuterschool (Boschstraat) te doen bezoeken.Gesteld
kan derhalve worden, dat de openbare kleuterschool Boschstraat, bij opheffing
van de openbare kleuterschool Viandenlaan, niet geacht kan worden te voorzien in
de behoefte aan openbaar kleuteronderwijs.
Op grond van het bovenstaande stellen wij U voor aan de Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te verzoeken on te bepalen, dat de openbare
kleuterschool aan de Viandenlaan tot wederopzegging in stand mag worden gehouden.
Burgemeester en Wethouders van Breda,
C. Kortnann
Walenkamp
burgemeester.
loco-secretaris.