Bij volgno. 37 der agenda -2- 2. De uitkering. Artikel 4. Hij die ophoudt ifethouder te zijn, heeft - tenzij hij zonder onderbreking weder als zodanig optreedt - met ingang van de dag van aftreding, voor zo ver hij 'al dan niet de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt, recht op een uitkering. Artikel 5 1De uitkering wordt toegekend voor een periode, gelijk aan het tijdvak, waarin belanghebbende laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking wethouder is geweest, doch tenminste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. 2. In afwijking van het vorig lid wordt, indien een uitkering is vervallen krachtens artikel 32, tweede lid, van de wet, de volgende uitkering toe gekend tenminste tot het tijdstip, waarop de eerste uitkering, indien zij niet was vervallen, zou zijn geëindigd. 3. In afwijking van het eerste lid xtfordt de uitkering voortgezet voor hem, die het wethouderschap heeft moeten neerleggen wegens ziels- of lichaams gebreken, welke het rechtstreeks gevolg zijn van de uitoefening van zijn ambt, zolang hij uit dien hoofde niet in staat moet worden geacht door voor hem passende arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien, doch uiterlijk tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaren. 4. In afwijking van het eerste lid kan in andere dan in het derde lid bedoelde bijzondere omstandigheden worden bepaald, dat de uitkering voor een met in achtneming van het bepaalde in artikel 32 van de wet vast te stellen termijn wordt voortgezet, welke termijn op gelijke wijze kan worden verlengd. 5. Indien het gemeentebestuur dit wenselijk acht of indien de belanghebbende daar om verzoekt, wordt over de vraag of een geval als in het derde lid bedoeld aan wezig is of voortduurt, het gevoelen ingewonnen van een commissie van drie geneeskundigen, van wie dén door het gemeentebestuur, en één door of vanwege de belanghebbende wordt aangewezen, terwijl de aldus aangewezenen een derde gene e skundi ge aanwi j z en Artikel 6. De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80 ten honderd, gedurende het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 470