Bij volgno, 37 der agenda
-11-
eindigt op 1 maart 1958, tenzij voor laatstgenoemde datum de in artikel 23,
eerste lid, onder a, bedoelde wens is kenbaar gemaakt.
2. Op het in het vorig lid bedoelde pensioen blijven van toepassing de bepalin
gen inzake cumulatie van pensioen en inkomen, zoals deze in de betrekkelijke
verordening op 31 augustus 1956 luidden.
Artikel 26.
Ten aanzien van hem, die op 31 augustus 1956 pensioengerechtigd is als gewezen
wethouder, geldt voor de toepassing van artikel 35, derde lid, van de wet, als
bedrag, waarnaar het pensioen als zodanig is of zal worden berekend, de op be
doeld tijdstip voor het betrokken ambt vastgestelde wedde.
Artikel 27.
Op verleende of nog te verlenen pensioenen uit hoofde van een wethouderschap,
dat is opgehouden voor 1 januari 1957, worden bijslagen en toeslagen verleend,
op de voet van de bepalingen van de:
a. wet van 5 november 1946 (stbl.I 498);
b. wet van 9 november 1950 (stbl.K 502);
c. Toeslagwet-1954 voor gepensioneerden (stbl.1954, 188);
d. Aanpassingstoeslagwet voor gepensioneerden (Stbl.1954, 377);
e. Nadere Toeslagwet-1954 voor gepensioneerden (stbl.1956, 169).
Artikel 28.
1. De verordening treedt in werking op 1 september 1957 en werkt - behoudens
het bepaalde in artikel 15 en 17 - terug tot 1 september 1956.
2. Behoudens het bepaalde in het derde lid vervallen - onverminderd de toepas
sing van het bepaalde in artikel 22 - met ingang van 1 september 1956 alle
vroegere verordeningen, welke voorzagen in de in deze verordening geregelde
onde werpen.
3. Met ingang van 1 september 1957 vervalt het besluit van de raad van 15 mei
1957, inzake beperking van de uitbetaling van een wethouderspensioen bij ge
lijktijdig genot van een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdoms
wet.
Artikel 29.
Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Uitkerings- en pensioens
verordening wethouders 1957".
Aldus vastgesteld in de vergadering van de
Raad van de gemeente, gehouden op
De Secretaris, De Voorzitter,