Bij volgno. 37 der agenda Artikel 5 (3e en 4e lid). -2- De Wet regelt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen de uitkering te verlengen na afloop van de periode van 6 jaren. Gemeend wordt, dat er aanleiding is in de verordening op te nemen, dat zulks steeds zal geschieden, indien het wethouderschap is beëindigd wegens een invaliditeit, welke het rechtstreeks gevolg is van de vervulling van het ambt. Reeds in de in 1951 vastgestelde verordening werd binnen het raam van de toen aanwezige wettelijke mogelijkheden in een dergelijk geval het maximum eigen(ouderdoms)pensioen en het maximum weduwenpensioen toegekend. De voorgestelde bepaling van het derde lid van dit artikel garandeert voor de onder deze omstandigheden aftredende wethouder een uitkering, zolang hij door invaliditeit arbeidsongeschikt blijft, tot zijn 65ste jaar, en waarborgt - via artikel 12, 2e lid - het maximaal bereikbare pensioen voor zijn na te la ten betrekkingen. Het vierde lid van dit artikel houdt de mogelijkheid open om in andere bijzondere gevallen de uitkering te verlengen. Artikel 7« De uitkering heeft ten doel een inkomen te garanderen voor de eerste tijd na het beëindigen van het wethouderschap. Krachlens artikel 30 van de Wet worden op deze uitkering in mindering ge bracht alle nieuwe inkomsten uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag van de beëindiging van het wethouderschap. In aansluiting op de thans geldende verordening voegt artikel 7 hieraan toe de inkomsten uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen binnen drie maanden voor de dag van beëindiging van het wethouderschap. Nog moge worden opgemerkt, dat tot nu toe alleen voor beperking op de uitkering in aanmerking kwamen inkomsten uit een overheids- of semi-overheids- functie; thans echter zijn het ingevolge de wet alle inkomsten uit arbeid of bedrijf. Artikel 6. In de vroegere verordening was de bepaling opgenomen, dat eerst na een wethouderschap van 4 jaar recht op pensioen ontstond. Nu in de wet is bepaald, dat in de gemeentelijke verordening moet worden opgenomen, dat op de wethouders- wedde 3 wordt ingehouden als pensioenbijdrage, is er aanleiding - gezien ook het naar zijn aard tijdelijk karakter van het politieke ambt van wethouder - deze beperking te laten vervallen. Artikel 9. Vroegere regeling voor het wethouderspensioen: Gj van de wedde per dienstjaar, met een maximum van 50 van de wedde bereikbaar dus in 8 jaren). Thans: 3,5 c/c van de wedde per dienstjaar, met een maximum van 70 fo (bereik baar bij 20 dienstjareni het vroegere maximum van 50 fo wordt nu bereikt na ruim 14 dienstjaren) Artikel 10 (tweede lid). Indien het wethouderschap met onderbreking is vervuld, zou bij overlijden - naar de onderscheiding in het eerste lid van dit artikel - sprake kunnen zijn van de weduwe van een wethouder (in functie overleden) die tevens weduwe is van een gewezen wethouder (voor de voor de onderbreking liggende ambtsperiode) Dit lid heeft ten doel te voorkomen, dat in een dergelijk geval een dubbel pen sioen zou moeten worden uitbetaald. In het pensioen als weduwe van een wethouder wordt reeds met de gehele diensttijd rekening gehouden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 481