Bij volgno. 37 der agenda -3- Artikel 11 Uit de vorige verordening zijn niet overgenomen de (wettelijk ook niet vereiste) beperking, dat de wezen van een overleden vrouwelijk wethouder eerst pensioen ontvangen, wanneer ook de vader is overleden, noch de bepaling, dat geen wezenpensioen ontvangen de kinderen, uit een huwelijk, bestaande vóór de beëindiging van het wethouderschap, doch na die beëindiging geboren. Artikel 11, 2e lid, geeft een analoge regeling voor het wezenpensioen als in artikel 10, 2e lid voor het weduwenpensioen is opgenomen. Artikel 12. Evenals krachtens de vroegere wettelijke bepaling bedraagt het weduwenpen sioen de helft van het pensioen, dat de (gewezen) xiethouder bij zijn 65ste jaar had of zou hebben verkregen. Hierdoor werkt de bij artikel 9 toegelichte verandering in de berekening van het wethouderspensioen eveneens door op het weduwenpensioen Veelal zal het pensioen van de weduwe van hem, die als wethouder is over leden, echter gunstiger zijn dan bij de oude regeling, omdat in dit geval het weduwenpensioen kan worden afgeleid van een fictief wethouderspensioen, berekend naar het aantal dienstjaren, dat deze tot zijn 65e jaar nog had kunnen maken. Artikel 15. Zoals reeds is opgemerkt, is deze bepaling opgenomen op grond van een wettelijk voorschrift. Artikel 17. De hierbedoelde beperking van de krachtens deze verordening toe te kennen pensioenen is wettelijk vereist. Artikel 18. Het raadsbesluit van 23 juli 1952 voorzag in een zgn. smartegeld voor de weduwe van de in functie overleden wethouder (zij het op een iets andere wijze, dan thans voorgesteld) In de wet is de mogelijkheid geopend aan de weduwe van een gewezen wethou der, die uitkering geniet, nog 6 weken de uitkering door te betalen. Deze moge lijkheid wordt hier benut. Tevens is opgenomen een bepaling, die aan de weduwe van de gepensioneerde wethouder een uitkering garandeert over de eerste drie maanden na diens over lijden. Terwille van de systematiek zijn deze drie gevallen van zgn. smartegeld hier bijeen geplaatst. Artikel 19. Evenals voorheen is de uitvoering van de uitkerings- en pensioenregeling aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. De mogelijkheid van een beroep op de gemeenteraad is echter niet meer op genomen, omdat de wet reeds voorziet in een beroepsrecht op de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Artikel 23. Indien belanghebbenden zulks schriftelijk verzoeken, vinden de nieuwe bepa lingen inzake pensioenberekening geen toepassing, doch worden de pensioenen voor de (gewezen) wethouders en hun na te laten betrekkingen berekend op de wijze., als in de vroegere regelingen bepaald. Dit verzoek moet door de gewezen wethouders worden ingediend binnen 6 maanden na de vaststelling van deze verordening; voor de thans zittende wet houders binnen 6 maanden na de beëindiging van hun wethouderschap.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 482