Yolgno. 33 der agenda
-2-
In 1953 verklaarde de Minister van Binnenlandse Zaken, dat zijn bedenkingen
tegen de bijzondere gemeentelijke kindertoelageregelingen, zoals deze in een aantal
gemeenten, vooral in het zuiden des lands, waren vastgesteld, niet van zo ernstige
aard waren, dat er aanleiding was artikel 126 der Ambtenarenwet toe te passen.
Door Gedeputeerde Staten werd dan ook met de Kindertoelageverordening 1955
ingestemd, alsmede met een i-rij ziging daarvan in 1956, waarbij - in verband met een
algemene salaris- en loonsverhoging - de minima èn maxima der gemeentelijke kinder
toelage met 6 waren verhoogd.
Wij kunnen er dan ook slechts onze verwondering over uitspreken, dat het hoger
gezag inmiddels tot het oord„eel is gekomen, dat de verordening het landelijk salaris-
beleid voor het overheidspersoneel, gelet op de algemene loonpolitiek, thans wel zou
kunnen verstoren.
Na herhaalde en zorgvuldige overweging hebben wij geen aanleiding kunnen vinden
U te adviseren om aan de aanmaning op grond van artikel 126 van de Ambtenarenwet 1929
gevolg te geven.
Het komt ons voor, dat - indien het hoger gezag van mening blijft, dat thans de
vroeger goedgekeurde regeling zijn salarisbeleid zou kunnen verstoren - de verantwoor
delijkheid voor wijziging van de gemeentelijke verordening bij dit hoger gezag dient
te blijven.
Naar wij vernamen wordt deze opvatting ook in andere gemeenten,welke in het be
gin van dit jaar op gelijke wijze, als in Breda is geschied, haar kindertoelageveror-
dening wijzigden, gedeeld.
Burgemeester en Wethouders van Breda,
C. Kortmann
burgemeester
Van Woensel
secretaris.
Ligt ter visie in de raadzaal.