van geen bezwaar nodig hebben, af te geven door gedeputeerde staten, in een aantal ge vallen in overleg met de Minister. Alleen voor de enderhanden zijnde werken en voor de nieuwe werken waarvoor een verklaring van geen bezwaar was afgegeven was financiering met kortlopende middelen, in de vorm van uitzetting van kasgeldsohuld en rekening courant-krediet toegestaan. Tevens kon woningwetbouw - zowel onderhanden zijnde bouw als nieuwe complexen - worden gefinancierd met kortlopende middelen. Hoewel de aanvang van nieuwe werken door deze maatregel sterk werd beperkt, was het toch nog nodig de gemeentelijke investeringen verder af te remmen. Bij circulaire van 12 juli 1957 werd aan de gemeentebesturen medegedeeld dat fi nanciering met kort geld alleen nog kon geschieden voor reeds onderhanden zijnde in vesteringen, terwijl nieuwe investeringen alleen dan nog -konden worden aangevangen in dien financiering met vaste kapitaalsmiddelen verzekerd was. Ten aanzien van de situatie in deze gemeente zij het volgende gesteld. Einde 1956 waren nog voor een bedrag van 13.634.825,- kredieten Uw Raad gepas seerd, die de goedkeuring ven gedeputeerde staten nog niet verkregen hadden. In de eerste helft van 1957 werden tot 12 juli 1957 voor een bedrag van 7.802,556,- nieuwe kredieten aan U voorgelegd. Door gedeputeerde staten werd in deze periode nog goedkeuring verleend tot een totaal bedrag van 1.595.920,- (inclusief goedkeuring cp kredieten 1956), zodat het totaalbedrag der per 12 juli 1957 nog niet goedgekeurde kredieten opliep tot 19.841.461,-. De kortlopende schuld steeg intussen van een bedrag van 16.600.000,- bij de jaarwisseling tot een bedrag van 23.200,000,- op 12 juli 1957 en tot 26.700.000,- per eind oktober 1957. Het voorschrift van de circulaire van 12 juli 1957, waarbij vaste financierings middelen werden voorgeschreven eer met een nieuw werk een aanvang kon worden gemaakt, zou praktisch de totstandkoming van ieder nieuw werk stilleggen, omdat de kapitaal markt voor de gemeenten niet toegankelijk was. Aan een tweetal bijzonder urgente activiteiten t.w. de woningbouw en de scholen bouw werd afzonderlijk aandacht besteed. Voor beide activiteiten kon de gemeente nl. de medewerking van de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid resp. de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen inroepen. Inmiddels was de regering, teneinde de woningwetbouw doorgang te doen vinden, in overleg getreden met de grote institutionele beleggers. Uit dit overleg vloeide voort een bereidverklaring van de levensverzekeringsmaatschappijen en de pensioen fondsen om aan de K.V.Bank voor Nederlandse Gemeenten een bedrag van 562,000.000,- te lenen tegen een rente van Apf/a per jaar met een looptijd van 30 jaar. Van dit be drag heeft deze gemeente, zoals U bekend uit de vergadering van 12 juni 1957 een bedrag van 3.133.900,- toegewezen gekregen. De helft van dit bedrag moest bestemd worden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1957 | | pagina 721