voor consolidatiede andere helft, zijnde 1.566.950,- kon gebruikt worden vo«r de
financiering van nieuwe woningbouwplannen. Inmiddels is van het Ministerie van Volks
huisvesting en Bouwnijverheid, de toezegging ontvangen dat nog een bedrag van 813.555,-
aan de gemeente zal worden beschikbaar gesteld. Deze bedragen tezamen maken het moge
lijk een aanvang te maken met de bouw van het complex 139 woningen, waartoe Uw Raad
op 17 april 1957 besloot.
Voor de uitvoering van het complex 129 woningen alsmede voor de eerste fase van-
het plan 1250 continubouw-woningen zijn nog geen middelen beschikbaar gesteld.
Verwacht wordt dat het aandeel van de gemeente in de nationale woningbouwlening
voldoende zal zijn om nog dit jaar een aanvang te maken met de verwezenlijking van een
gedeelte ven deze plannen. Nu, te beginnen in 1958, de financiering van de bouw van
woningwetwoningen, alsmede van de grondkosten dezer woningen, zal geschieden door het
rijk in de vorm van woningwetvoorschotten, bestaat de verwachting dat de woningwetbouw,
zij het met vertraging doorgang zal kunnen vinden.
Daar de opbrengst van de nationale woningbouwlening niet alleen gebruikt zal wor
den voor de financiering van woningwetbouw maar ook voor de met de woningbouw verband
houdende urgente werken, zoals scholenbouw, aansluiting der woningen op het gas-, water
en elektriciteitsnet, alsmede voorzieningen met straatverlichting, bestaan, gezien de
opbrengst van de lening en de omvang van de inmiddels gereed liggende of op korte ter
mijn nog af te ronden plannen, geen al te grote verwachtingen. Bovendien is er onvol
doende uitzicht dat de nodige werken die de particuliere woningbouw mogelijk moeten
maken van gemeentewege gefinancierd kunnen worden. Wij denken hierbij aan straten,
riolen, gas-, water- en elektriciteitsleidingen, alsmede aan straatverlichting.
De totstandkoming van de onderwijs-voorzieningen zien wij - indien van regerings
wege geen nadere maatregelen genomen worden - zeer pessimistisch tegemoet.
Ofschoon de vooruitzichten op het moment niet gunstig zijn hebben wij toch gemeend
het bij de begroting behorende investeringsplan voor het jaar 1958 aan U te moeten over
leggen. Gezien het vorenstaande kan dit vanzelfsprekend niet als een werkschema dienen°9
het duidt niet meer aan dan dat het in ons voornemen ligt te trachten zoveel mogelijk
van dit plan te realiseren. Het niveau van de investeringen is voor de onrendabele
investeringen - zoals b.v. scholenbouw, stadsuitbreiding, huisvuildienst en vele andere
gefixeerd op gelijke hoogte als in 1956 en het reeds verlaagde niveau van 1957.
Dit blijkt bij de vergelijking van de in de diverse begrotingen opgenomen zgn.
"investeringsposten" (stelposten voor rente en afschrijving van in de loop van het
jaar te verlenen kapitaalskredieten voor onrendabele investeringen)
herziene begroting 1956 800.000,-
1957 850.000,-
begroting 1958 850.000,-
De stijging van de investeringspost ten opzichte van 1956 is uitsluitend een ge-