werp-begroting 1958*
Inmiddels heeft de Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrech
telijke Bedrijfsorganisatie in zijn circulaire van 14 oktober 1957 no. U 28822, mede
deling gedaan van de voorlopige vaststelling van de uitkeringspercentages van de alge
mene en de belastinguitkering uit het gemeentefonds voor het jaar 1958 op respectieve
lijk 148 en 143 (voor 1957 laatstelijk vastgesteld op 145 en 140).
De hieruit voortvloeiende wijzigingen in de begroting 1958 zullen worden verwerkt
in de 1e wijziging, welke TJ bij de openbare begrotingsbehandeling ter vaststelling zal
worden aangeboden.
Situatie op de geld- en kapitaalmarkt.
De schaarste aan kapitaalsmiddelen had een geleidelijke stijging van de rente
voet tot gevolg.
Het voor de lagere publiekrechtelijke lichamen vastgestelde rentegamma bleef -
ofschoon verruimd - aanmerkelijk achter bij de geldende marktrente, waardoor de toe
gang tot de kapitaalmarkt voor de lagere publiekrechtelijke lichamen werd afgesloten.
teneinde aan de betalingsverplichtingen te kunnen voldoen nam de financiering
van kapitaalsuitgaven met bankkrediet en kasgeld grotere vormen aan. De vergrote
vraag naar kort krediet deed de rente - waarvoor tot voor kort geen limiet was gesteld
hierna aanmerkelijk oplopen.
Door de stijging van de rente zowel van kapitaal op korte als op lange termijn is
de financiering thans kostbaar en kan het omslagpercentage van de leningsdienst niet
worden gehandhaafd.
Voor 1957 is de renteomslag reeds gebracht van 3t op 3Hiervoor mogen wij U
verwijzen naar de nota van aanmerkingen van gedeputeerde staten op de begroting voor
1957 en het antwoord hierop, die zijn behandeld in Uw vergadering van 16 oktober 1957,
Bijlagen no.380. Voor 1958 moest de renteomslag gebracht worden op 4hetgeen een
hogere kapitaalslast in het budget betekent ten opzichte van 1957 (3i$>) van 164.000,-
Financi'éle verhouding tussen het rijk en de gemeente.
Algemeen.
De thans bestaande noodregeling voor de financiële verhouding loopt af per ultimo
1957. Over de definitieve regeling heeft de Commissie Oud haar rapport, vergezeld van
een ontwerp van wet, ingediend bij de regering. Aangezien de nieuwe regeling niet voor
1959 tot stand kan komen heeft de regering, teneinde een vacuum te voorkomen bij de
Staten-Generaal een wetsontwerp ingediend tot verlenging van de noodregeling voor de
jaren 1953-1957 voor het jaar 1958. Het wetsontwerp sloot echter de mogelijkheid tot
subjectieve correctie van het basisbedrag der algemene uitkering voor 1958 uit.
Omdat het wetsontwerp vooral op dit punt kritiek ontving vanuit de Kamer en de
mogelijkheid bestond dat het wetsontwerp het staatsblad niet ongewijzigd zou bereiken,