Daar naar onze overtuiging bebouwing van het gebied ten noorden van Princenhage
binnen afzienbare termijn onvermijdelijk is, is het zowel voor de gemeente als voor de
betrokken agrariërs van belang de geëigende stedebouwkundige bestemmigen thans vast te
leggen.
Voor de gemeente biedt dat de mogelijkheid grondaankopen te doen. Voor de betrokken
agrariërs is tijdige bestemming van hun gronden voor woongebied van belang, omdat onge
wenste investeringen dan worden voorkomen, terwijl bij verkoop de prijs niet bepaald wordt
door de agrarische waarde.
Bovendien is het voor ieder van belang te weten in welke richting' de toekomstige ont
wikkeling van de stad zal gaan.
ad 2e)
Aangenomen is 25 woningen per ha ofwel 100 inwoners/ha. De in de bebouwingsvoor—
schriften genoemde 20 a 25 woningen/ha moeten als een norm worden gezien, waarbij 20
woningen/ha als minimum is bedoeld. Alle stedebouwkundigen van de in het overlegorgaan
samensprekende gemeenten zijn het over deze cijfers eens.
Breda heeft gebieden met veel grotere dichtheden. Als men de grenzen om een woongebied
maar nauw trekt,komt men gemakkelijk tot hogere cijfers.
In grote woongebieden moet echter ook ruimte zijn voor:
kerken, scholen, verzorgende bedrijfjes, bijzondere gebouwen, speelterreinen, buurt- en
wijkparken en gebouwer> welke niet tot de wijk behoren zoals b.v, ambachtsscholen, een
H.B.S. een ziekenhuis e.d.
De uit het boekwerk van Ir. Angenot aangehaalde cijfers hebben betrekking op theo
retische uitbreidingsplannen met een capaciteit van 5000 arbeiderswoningen, waarbij uit
sluitend de daarbij behorende voorzieningen zijn meegerekend. Voor de woongebieden, welke
in dit plan in het geding zijn, gaan die cijfers niet op,
In de conclusies van zijn boekwerk zegt Ir. Angenot}
"Uit de vergelijking van het grondgebied blijkt dat de groei van een stad mat "18.000 in—
"weners - indien zij allen in arbeiderswoningen worden gehuisvest - in de uiterstN ge—
"vallen respectievelijk 152,5 ha en 201,7 ha grond vergt."
Daar het in dit uitbreidingsplan niet alleen om arbeiderswoningen gaat, lijkt een
aanname van 100 inwoners/ha of 180 ha voor 18.000 inwoners zeer redelijk en in overeen
stemming met de door Ir. Angenot geproduceerde cijfers.
Ad 5e)
Hierboven hebben wij reeds gesteld, dat ons na langdurige overweging en zorgvuldig
overleg is gebleken, dat de terreinen ten noorden van Princenhage niet gespaard kunnen
worden, omdat andere reële mogelijkheden thans niet aanwezig kunnen worden geacht. Ook
de adresserende organisaties wijzen geen reële andere mogelijkheden aan.
M 4e)
In ons voorstel tot vaststelling van het uitbreidingsplan in hoofdzaak hebben wij
de eis ten aanzien van de minimum bedrijfsgrootte reeds laten vervallen. Aan de bezwaren
tegen de minimum grootte van het bouwperceel em de minimum onderlinge afstand van ge—