GEMEENTE BREDA volgno.32 der agenda
bijlagen 1958
no.316
11 juli 1958
OS/1 2398
Nader voorstel van burgemeester en wethouders
inzake ruimtebiedende gelegenheden.
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
Bij raadsbesluit van 15 mei 1957 (bijlagen no.137a) kon Uw raad zich in prin
cipe verenigen met de gedachtengang, die in ons college leefde met betrekking tot de
hulp, die van gemeentewege geboden zou moeten worden bij de stichting, modernisering
en exploitatie van ruimtebiedende gelegenheden.
Binnen het raam van dit principe-besluit werden door Uw raad twee besluiten
genomen, waarop inmiddels de goedkeuring van heren gedeputeerde staten verkregen werd,
namelijk:
1het toekennen van een jaarlijks subsidie in de exploitatie van het gebouw "Ons
Jongelingschap" (raadsbesluit van 11 december 1957,bijl.463)J
2. het toekennen van een jaarlijks subsidie in de exploitatie van een barak aan de
Talmastraat (raadsbesluit van 12 februari 1958,bijl.82)
Zowel bij de behandeling van het principe-voorstel als bij de behandeling van
de begroting 1958 werd Uwerzijds gevraagd naar een stedelijk plan.
Onze zienswijze ten aanzien van ruimtelijke voorzieningen hebben wij in 1955
reeds aan belanghebbenden medegedeeld.
In 1956 werd door het stedelijk sociaal charitatief centrum een studiecommis
sie parochie- en gemeenschapshuizen in het leven geroepen, welke tot taak kreeg een
coördinering van de plannen, welke vanuit katholieke kringen waren opgezet, te bewerk
stelligen. Hoewel het door deze commissie uitgebrachte rapport vele verdiensten heeft
- met name werd een goed inzicht verkregen in de bestaande situatie van r.k. parochie-
en jeugdhuizen - is het voorgestelde plan stedelijk bezien niet zonder meer aanvaardbaar.
Het door de commissie ontworpen plan is namelijk alleen gericht op de katholieke be
volkingsgroep; het spreekt alleen over de bestaande parochie- en jeugdhuizen en houdt
onvoldoende rekening met bestaande ruimten elders in de stad. Bovendien geeft het plan
onzes inziens niet voldoende aan, welke activiteiten in een ruimtebiedende gelegenheid
moeten kunnen plaats hebben en aan welke eisen rnede daardoor een dergelijk gebouw zal
moeten voldoen.
Onze zienswijze werkten wij uit en verdedigden wij in ons voorstel van april
1957. Nader beraad over de materie heeft ons in de mening bevestigd dat het uitermate
noodzakelijk is om langs deze weg voort te gaan om te voorzien in ruimtebiedende
accomodaties. Met Uw raad zijn wij echter van oordeel dat het naast de richtlijnen,
die gesteld werden in verband met gebruik en exploitatie, aanbeveling verdient nader
aan te geven, hoe ons college zich de ontwikkeling stedelijk bezien voorstelt.