GEMEENTE BREDA Volgno. 23 der agenda
Bijlagen 1953
no. 37
8 januari 1958
OS/446
Voorstel van burgemeester en wethouders in
zake het subsidie aan de plaatselijke open
bare leeszalen en bibliotheken.
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
De besturen van de beide plaatselijke openbare leeszalen en bibliotheken
hebben zich tot ons college gewend met het verzoek in aanmerking te worden ge
bracht voor een gemeentelijkesubsidie in de kosten van haar jeugdafdelingen,
alsmede een verhoging van subsidie in het algemeen overeenkomstig de verhoging
van de rijkssubsidienormen, die de minister van onderwijs, kunsten en weten
schappen heeft toegekend.
De rijkssubsidievoorwaarden voor openbare leeszalen en bibliotheken houden
in dat het rijk alleen subsidieert als de gemeente en provincie tezamen een bepaald
bedrag, genoemd in de rijkssubsidievoorwaarden, het lokaal-minimum genaamd, ver
strekken. Met het oog op de financiële moeilijkheden van deze instellingen geeft
de gemeente sedert 1949 het volledig lokaal minimum, dus zonder daarop het pro
vinciaal subsidie in mindering te brengen.
Blijkens circulaire van 8 april 1957 van de centrale vereniging voor openbare
leeszalen en bibliotheken heeft de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen
het rijkssubdie voor jeugdafdelingen met ingang van 1 juli 1957 als volgt vastge
steld:
1/3 van het hoofdsubsidie, indien het betreft een jeugdafdeling met jeugdleeszaal
l/p van het hoofdsubsidie, indien het betreft een jeugduitleenbibliotheek.
De filiaalsubsidies zijn met ingang van dezelfde datum verhoogd van 1/3 en
1/5 tot l/2 en 1/4 van het hoofdsubsidie naar gelang het een filiaal met of zonder
leesgelegenheid betreft.
Bovendien zijn door de minister de rijkssubsidies en de gemeentelijke subsidie
minima, zoals deze zijn vermeld in de zgn. grondtabel behorende bij artikel 26 der
rijkssubsidievoorwaarden 1921 (laatstelijk gewijzigd per 28 augustus 1957) met in
gang van 1 januari 1958 verhoogd met 11 °/c.
De minister heeft niet zoals gewoonlijk de verhoging van rijkssubsidie afhan
kelijk gesteld van een evenredige gemeentelijke en provinciale verhoging. Ons
college is van mening' dat het gezien de moeilijke financiële positie van de in
stellingen gewenst is eveneens deze verhogingen met ingang van 1 januari 1958
door te voeren, te meer nog nu het extra-subsidie voor uitbreiding van het boeken
bezit (van 1952 t/-.: 1956 jaarlijks j 7.000,-) niet meer gegeven wordt.