Bi.j volgno. 37 der agenda
Kindertoelageverordening 1959
Artikel 1
1. Deze verordening verstaat onder:
a. de ambtenaar:
1. de ambtenaar in de zin van het algemeen ambtenarenreglement, indien zijn
bezoldiging door de gemeente wordt geregeld;
2. de werknemer in de zin van de arbeidsovereenkomstenverordening, indien
hij in dienst is genomen overeenkomstig de bepalingen van afdeling I van
die verordening;
b. de wedde:
1indien het betreft de ambtenaar, bedoeld onder a, punt 1hetgeen in artikel
17 van het algemeen ambtenarenreglement daaronder wordt verstaan;
2. indien het betreft de ambtenaar, bedoeld onder a, punt 2, de inkomsten
uit hoofde van de arbeidsovereenkomst genoten, welke bij overeenkomstige
toepassing van genoemd artikel 17 als wedde zijn aan te merken.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 worden in deze verordening onder kinde
ren niet begrepen de natuurlijke kinderen van de ambtenaar.
artikel 2.
1De ambtenaar, die op de eerste dag van enig kalenderkwartaal een of meer kinderen
tot zijn last heeft beneden de leeftijd van 16 jaar, heeft, overeenkomstig de
bepalingen der volgende artikelen bij wijze van tijdelijke toelage, voor elk van
die kinderen recht op een kindertoelage.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid worden onder kinderen be
neden de leeftijd van 16 jaar mede verstaan:
a. kinderen van 16 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar, mits de tijd van deze
kinderen, die voor werkzaamheden beschikbc.ar zou zijn, grotendeels in beslag
wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding
voor een beroep en deze kinderen uitsluitend of in belangrijke mate voor reke
ning van de ambtenaar worden onderhouden;
b. kinderen van 16 jaar of ouder, doch jonger dan 27 jaar, die tengevolge van
ziekte of gebreken naar het oordeel van burgemeester en wethouders vermoede
lijk het eerstkomende jaar buiten staat zullen zijn om met arbeid, die voor hun
krachten is berekend, 1/3 te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk
gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, in staat
zijn met arbeid te verdienen, en die uitsluitend of in belangrijke mate voor
rekening van de ambtenaar worden onderhouden.
Artikel 5.
1De kindertoelage wordt toegekend:
a. aan de ambtenaar wiens bezoldiging per maand wordt uitbetaald: met ingang van
de in artikel 2, eerste lid, bedoelde dag;
b. aan de ambtenaar, wiens bezoldiging over een korter tijdvak wordt uitbetaald:
met ingang van de eerste dag van de loonweek, waarin de in artikel 2, eerste
lid bedoelde dag valt.
2. De kindertoelage eindigt:
a. voor de ambtenaar, wiens bezoldiging per maand wordt uitbetaald: op de laatste
dag van het kalenderkwartaal, waarin laatstelijk wordt voldaan aan de voor de
toekenning gestelde vereisten;
b. voor de ambtenaar, wiens bezoldiging over een korter tijdvak wordt uitbetaald:
op de laatste dag van de laatste volle loonweek van het kalenderkwartaal.