bij volgno. 13 der agenda e. afschriften van de bij het rijk en de provincie ingediende subsidie->aanvra- gen worden overgelegd. Artikel 4. Aan het subsidie liggen ten grondslag, de berekeningen, zoals deze zijn vastge legd in de "Richtlijnen voor subsidiëring van organen van samenwerking voor het maatschappelijk werk op levensbeschouwelijke of algemene grondslag" (nr.U 86114) en de "Richtlijnen voor subsidiëring van het uitvoerend maatschappelijk werk" (nr.U 86113) van het ministerie van maatschappelijk werk, met dien verstande, dat wijzigingen van deze richtlijnen eveneens op deze regeling worden toegepast. Artikel 3. Het gemeentelijk subsidie bedraagt 4Q4 van het volgens artikel 4 berekende totaal bedrag. Het gemeentelijk subsidie kan tot maximaal 7Q4 worden verhoogd als rijk en provincie geen of minder dan JCP/o van het volgens artikel 4 berekende totaalbedrag als subsidie bijdragen. Op het gemeentelijk subsidie kan, indien rijk en provincie meer dan 30/- subsidiëren, het subsidie boven 30^ in mindering worden gebracht. Artikel 6. Indien het werkterrein gedeeltelijk in de gemeente is gelegen, wordt het in de vorige artikelen bedoelde subsidie verleend naar verhouding van de verrichte werk zaamheden binnen de gemeente tot de totale werkzaamheden. Artikel 7. Statuten en/of reglementen, alsmede wijziging van de statuten en/of reglementen en wijziging in de aard van werkzaamheden dienen ter kennis te worden gebracht van bur gemeester en wethouders. Artikel 8. Voor de uitvoering van deze regeling kunnen burgemeester en wethouders zo nodig nadere regels vaststellen. Artikel 9. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1958. Met ingang van deze datum ver vallen alle tot op die datum geldende gemeentelijke subsidieregelingen ten behoeve van het algemeen maatschappelijk werk. Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Breda in zijn openbare vergadering van 16 december 1958. voorzitter. secretaris.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 923