GEMEENTE BREDA
nxj voxgno. 11 der agenua
'Toelichting behorende bij het preadvies van burge
meester en wethouders op de aanvrage ex artikel 72
van de lager onderwijswet 1920 voor de stichting
van een school voor kinderen met leer- en opvoedings
moeilijkheden.
Ingevolge het gestelde in het "besluit stichtingskosten buitengewoon lager
onderwijs" tot uitvoering van artikel 127 van de lager onderwijswet 1920 zijn de
artikelen 72 tot en met 83, 85 en 86 van de lager onderwijswet 1920 van overeen
komstige toepassing verklaard voor alle bijzondere scholen voor buitengewoon lager
onderwijs, die na 1 januari 1959 worden opgericht.
Artikel 2 van het besluit geeft echter twee bepalingen aan, die afwijken van die,
welke gelden voor de stichting van bijzondere scholen voor gewoon, voortgezet gewoon
en uitgebreid lager onderwijs
In plaats van de in artikel 73» eerste lid, onder a bedoelde verklaring, moet
door het schoolbestuur een verklaring worden overgelegd, waaruit blijkt, dat de school
tenminste zal worden bezocht door een bepaald aantal leerlingen; dit minimum aantal
is afhankelijk van de soort van scholen voor buitengewoon lager onderwijs, waartoe
de school, die wordt opgericht, behoort. Voor een school voor kinderen met leer- en
opvoedingsmoeilijkheden is dit minimum aantal gesteld op 44.
De tweede afwijking van de voor de overige takken van lager onderwijs bestaande
regeling bestaat hierin, dat voor de stichting van bijzondere scholen voor ouitenge-
woon lager onderwijs een verklaring moet worden overgelegd, dat de minister van
onderwijs, kunsten en wetenschappen de rijksbijdrage zal verlenen, als bedoeld in
artikel 3 van het "besluit buitengewoon lager onderwijs 1949".
Op grond van vorenstaande zijn door het stichtingsbestuur de navolgende beschei
den overgelegd:
1toelichting op het verzoek;
2. een verklaring, waaruit blijkt,dat de school zal worden bezocht door tenminste
44 leerlingen;
3. een verklaring waaruit blijkt, dat het bestuur zich verbindt om een bedrag, gelijk
staande met 15f° der stichtingskosten, in de gemeentekas te storten;
4. een opgave van het aantal leerlingen voor wie de school ruimte moet bieden, het
maximum aantal leerlingen, dat per klas zal worden toegelaten en het aantal
lokalen, dat het gebouw zal bevatten;
5. een verklaring waaruit blijkt, dat het schoolbestuur is aangesloten bij een groep
bijzondere scholen, welke een commissie van beroep hebben ingesteld;
6. een verklaring waaruit blijkt, dat de minister van onderwijs, kunsten en weten
schappen voor de te stichten school de rijksbijdrage zal verlenen, bedoeld in
artikel 3 van het besluit buitengewoon lager onderwijs 1949.