Bij volgno. 28 der agenda
Toeli,chting op de "bezoldigingsregeling vakonderwijs .1,95.2.".._
Algemeen.
Sedert de wijziging van de lager onderwijswet 1920 in juni 1948 kunnen de be
sturen van de bijzondere lagere scholen voor gewoon,voortgezet gewoon en uitge
breid lager onderwijs ingevolge het bepaalde in artikel 101bis dier wet aanspraak
maken ep een vergoeding voor de bij haar in dienst zijnde vakonderwijzers, indien
de gemeente aan haar gelijksoortige openbare school (scholen) een of meer vak
onderwijzers heeft aangesteld. Maatstafgevend voor de omvang van die vergoeding
zijn het aantal uren vakonderwijs aan de openbare scholen en voor de hoogte ervan
per lesuur de door de raad voor zijn vakonderwijzers vastgestelde bezoldigingsre
geling.
Indien aan geen der openbare scholen vakonderwijzers zijn verbonden, zoals in
Breda het geval is, kunnen de besturen van de bijzondere scholen aanspraak maken
op een vergoeding van kosten voor de bij haar in dienst zijnde vakonderwijzers, ten
zij de kosten zonder noodzaak zijn gemaakt of hoger zijn dan noodzakelijk is.
Ook in dit geval bestaat echter behoefte aan een gemeentelijke bezoldigingsrege
ling, waarin beloningen zijn «aangegeven, waarop vakonderwijzers aanspraak zouden
hebben, indien zij in dienst van de gemeente waren, omdat hierdoor de schoolbe
sturen vooraf geïnformeerd zijn wat voor de vakonderwijzers als redelijk gemaakte
kosten wordt aangemerkt.
Artikel 2.
In de artikelen 31 en 89, vijfde lid, laatste volzin,van de lager onderwijs
wet 1920 is bepaald, dat de salarissen van de vakonderwijzers ten minste zoveel
moeten bedragen als bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Deze
minimum-salarissen zijn geregeld in het bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambte
naren 1948,
In overle- met zijn ambtgenoten van financiën en van onderwijs, kunsten en
wetenschappen, heeft de minister van binnenlandse zaken, bezitsvorming en publiek
rechtelijke bedrijfsorganisatie van 1 januari 1948 af maximale normen vastgesteld
met betrekking tot de beloning van de gemeentelijke vakonderwijzers. Deze normen
werden laatstelijk in 1958 herzien.
hu het hier en elders gebruikelijk is geworden de salarissen van de vakonder
wijzers vast te stellen op die ministeriële richtlijnen, moge mede ter bevorde
ring dat dergelijke wijzigingen in de toekomst spoedig kunnen worden geëffectu
eerd worden voorgesteld, evenals dit in andere gemeenten heeft plaats gevonden,
de salarisschalen niet meer in de verordening op te nemen, doch te bepalen, dat
wij de salarissen regelen, met inachtneming van de in artikel 31 van de lager
onderwijswet 1920 bedoelde algemene maatregel van bestuur (bezoldigingsbesluit
burgerlijke rijksambtenaren 1c'48) en overeenkomstig de normen van de minister van
binnenlandse zaken, bezitsvorming en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.
Artikel 7.
Dit artikel regelt het garanderen van een aantal lessen, waarnaar de vakon
derwijzer wordt bezoldigd.
Voor de vakonderwijzer, die - hetzij bij zijn aanstelling, hetzij op een la
ter tijdstip - lessen aan meerdere openbare scholen krijgt opgedragen zal slechts
één garantie xrorden vastgesteld, terwijl het totaal aantal lessen wordt geacht
te zijn gegeven in één betrekking. Bij het bijzonder onderwijs kan eenzelfde ge
dragslijn worden gevolgd door schoolbesturen, die in de gemeente meerdere gelijk
soortige bijzondere scholen exploiteren.
De garantie wordt verleend aan de vakonderwijzer in vaste dienst. Nochtans
kan het redelijk zijn ook aansluitende tijdelijke dienst in de voor de garantie
vereiste diensttijd te betrekken (bijvoorbeeld als een aanstelling in tijdelijke
dienst voor een proeftijd wordt omgezet in een aanstelling in vaste dienst). Het
derde lid van dit artikel voorziet in de mogelijkheid daartoe.