GEMEENTE BREDA Volgno. 5k der agenda 12 juni 1959 AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA. Bijlagen 1959 nr.228 OS/6728 Antwoord van Burgemeester en wethouders op de vra gen gesteld door de heren Kamphuys en Melzer naar aanleiding van de artikelen in De Bredasclie Cou rant van 11 en 25 april j.l. Naar aanleiding van de inlichtingen door de heren Melzer en Kamphuys ge vraagd over de mogelijkheden, die de Beyerd kan bieden tot expositie van werken van plaatselijke kunstenaars, kan worden medeged.eeld, dat de ruimte "boven de Beyerd" uitsluitend aan verenigingen ter beschikking kan worden gesteld. Men kan het be treuren, dat op deze wijze de ongeorganiseerde plaatselijke kunstenaar wordt buiten gesloten, doch dat is nu eenmaal niet te vermijden. Immers laat men de individuele plaatselijke kunstenaar toe, dan rijzen vragen als: Wie draagt de verantwoordelijk heid, wie organiseert, wie bepaalt wie wel worden toegelaten, wie niet. (Niet ieder die zich als kunstenaar aanbiedt is dit en indien rijp en groen na elkaar exposeert, dan lijkt de opzet tot misluldcing ged.oend.) Het is duidelijk, dat de sfeer van vol strekte onpartijdigheid d_ie rond. De Beyerd. behoort te hangen, organisatie door of vanwege de gemeente uitsluit. Dit geld.t niet alleen voor de ruimte "boven de Beyerd", doch a fortiori voor de Beyerd zelf. Hier lijkt alleen het verenigingsverband uitkomst te kunnen brengen. Als deze minimale solidariteit tussen de plaatselijke kunstenaars onderling niet wordt opge bracht, mag van "de Beyerd" niet worden verwacht, dat zij door welke activiteit ook positie kiest. Tot hed.en heeft alleen "De Zuiderkring" zich voor d.e ruimte "boven de Beyerd" gemeld, Hen weigering aan een andere vereniging heeft nimmer plaats ge had. Daarbij is van het begin af gesteld, juist omdat de verantwoordelijkheid elders moest liggen, dat de ruimte "boven de Beyerd" niet een verlengstuk van de Beyerd zelf zou mogen worden. Mochten meerdere verenigingen, die tezamen representatief zijn voor de Bre dase kunstenaars,ooit een beroep doen op de expositieruimten van de Bej^erd zelve dan kan gehele of gedeeltelijke incidentele beschikbaarstelling zeker worden overwogen. Vast dient dan echter te staan, dat de gezamenlijke Breda.se kunstenaars door middel van hun verenigingen zelf organiseren en dat door de instemming van hun grote meer derheid de Beyerd geen twistappel wordt. Daarbij moge uitdrukking worden gegeven aan het vertrouwen, dat ook dan de kwaliteit uitgangspunt zal blijven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 347