-8- Het ontwerp "Financiële verhoudingswet 1959" Wij achten het van "belang U een globaal inzicht te geven in de strekking van de nieuwe regeling, ofschoon het de vraag is of het wetsontwerp ongewijzigd het staatsblad zal bereiken. Wij hopen met name dat op het punt van de voeding van het gemeentefonds, de plaatselijke belastingcapaciteit en de toepassing van de limietbepaling het ontwerp in voor de gemeenten gunstige zin zal worden gewijzigd. Voorop zij gesteld, dat de nieuwe regeling door zijn detaillering verre van eenvoudig is geworden, terwijl juist de nadere regeling van de detailpunten nog niet bekend is, waardoor een berekening van de financiële consequenties onmogelijk is. Eet gemeentefonds blijft - als fonds van het rijk - voortbestaan en wordt ook in de toekomst gevoed met een deel van de opbrengst van een twaalftal rijksbelastingen. Daarnaast zal het fonds een uitkering ontvangen uit 's rijks kas ter dekking van de kosten verbonden aan de vooruitkeringen i.e. de vooruitkering lager onderwijs. Uit het gemeentefonds wordt op de eerste plaats gedaan een vooruitkering ter bestrij ding van de door de gemeente te dragen kosten voor het openbaar en bijzonder gewoon, voortgezet gewoon, uitgebreid en buitengewoon lager onderwijs. De vooruitkering voor g.l.o., v.g.l.o. en u.l.o. wordt geregeld naar analogie van de kleuteronderwijswet nl. normvergoedingen, verschillend voor stichtingskosten, onder houdskosten en exploitatiekosten van het lager onderwijs. Voor het b.l.o. wordt uit gegaan van de werkelijke kosten in een basisperiode. De kosten van liet nijverheidsonderwijs zullen in de toekomst volledig aan de gemeenten vergoed worden en wel rechtstreeks uit 's rijks kas. Als meer specifieke uitkeringen uit het gemeentefonds zullen de gemeenten een belas ting-uitkering en een algemene uitkering ontvangen. De belastinguitkering heeft de strekking om de opbrengst van grondbelasting en perso nele belasting (beide in hoofdsom en opcenten) voor de gemeenten, waar deze opbrengst bij het landelijk gemiddelde achterblijft, tot dit landelijk gemiddelde op te voeren. De algemene uitkering heeft 5 componenten, te weten: a, een bedrag van ƒ5.- per hectare; b, het vijfvoud van de opbrengst van de hoofdsom van de grondbelasting met een mini mum van ƒ5." en een maximum van 15.- per inwoner; c, 8Cf/o van de kosten van sociale zorg, afgeleid uit de werkelijke uitgaven in een basisperiode; d, een bedrag variërend van 35.- tot 50.- per inwoner, voor Breda 45.per inwoner; c, eventueel een subjectieve verhoging. De subjectieve verhoging van de algemene uitkering nieuwe stijl (in de literatuur reeds genoemd "het vagevuur") in de wet aangeduid als het vaststellen van een aanvullende bij drage, kan gepaard gaan met het opleggen van voorwaarden. Zij wordt voor ten hoogste drie jaren verleend onder de mam van aanvullende bijdrage. Eeeft een gemeente geduren de drie jaar een aanvullende bijdrage genoten, dan kan voor de volgende jaren de alge mene uitkering verhoogd worden. De subjectieve verhoging gaat dan deel uitmaken van de algemene uitkering en het speciale regime neemt ten aanzien van de gemeente een einde. De aanvullende uitkering wordt uit het gemeentefonds betaald. Eet het oog op de overgang van de oude naar de nieuwe regeling bevat het ontwerp een limiet- en een garantie-bepaling. De limietbepaling houdt in dat de vooruitgang krachtens de nieuwe regeling niet ineens volledig wordt genoten, maar geleidelijk, zodat eerst na verloop van vijf jaar de volle dige vooruitgang wordt gerealiseerd. Op de algemene uitkering wordt in de loop van deze jaren respectievelijk 4/5, 3/5 enz. van de totale vooruitgang in mindering gebracht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 519