GEMEENTE BREDA bij volgno. 28 der agenda Toelichting, behorende bij het voorstel van burgemeester en wethouders op de aanvrage tot stichting van een r.k. u.l.o.school aan de Middellaan. Op grond van artikel 73> lid 1, van de lager-onderwijswet 1920 moeten bij de aanvragen voor beschikbaarstelling van gelden voor de stichting van een nieuwe u.l.o.school in deze gemeente de navolgende stukken worden overgelegd: a. een verklaring, waaruit blijkt, dat de school door tenminste 61 leerlingen zal worden bezocht; b. een verklaring, waarbij het bestuur zich verbindt om, voordat met de bouw wordt aangevangen, als waarborgsom een bedrag van 15/- van de stichtingskosten in de gemeentekas te storten; c. 1. een opgave van het aantal leerlingen, voor wie het gebouw ruimte moet bie den; 2. het maximum aantal leerlingen, dat per lokaal zal worden toegelaten; 3. het aantal lokalen; 4. of de school bestemd zal zijn voor het geven van gewoon lager, voortgezet gewoon lager of uitgebreid lager onderwijs; d. een verklaring waaruit blijkt, dat het schoolbestuur is aangesloten bij een groep bijzondere scholen, welke een commissie van beroep hebben ingesteld. Ad a. Het bestuur verklaart, dat de school door tenminste 61 leerlingen zal wor den bezocht. Hoewel de lager-onderwijswet 1920 niet als eis stelt, dat deze ver klaring een reeks van schriftelijke bevestigingen der ouders moet bevatten dat hun kinderen de nieuw te stichten school zullen bezoeken, is dit wel gebruike lijk, omdat hierin over het algemeen de enige waarborg is gelegen, dat ook inder daad liet vereiste aantal leerlingen de nieuwe school zal bezoeken. Onder meer bij koninklijk besluit van 10 maart 1949» no. 7, oordeelde de Kroon echter, dat onder bepaalde omstandigheden aangenomen moet worden, dat alleen door de verklaring van het schoolbestuur ook inderdaad aan het in de wet gestelde ver eiste is voldaan. Uit dit koninklijk besluit wordt het volgende geciteerd: "dat weliswaar een van de handtekeningen van de ouders voorzien stuk niet al leen als de meest voor de hand liggende en meest gebruikelijke vorm voor bedoel de verklaring beschouwd moet worden, doch in de regel ook als de enig juiste moet worden aangemerkt, daar hierin veelal de voornaamste, zo niet de enige waarborg is gelegen voor de juistheid van de in de verklaring vervatte medede ling; dat dit echter geenszins uitsluit, dat in bijzondere gevallen, in verband met andere zakelijke gegevens, welke aan het gemeentebestuur bekend zijn, of bekend moeten zijn, een verklaring voldoende bewijskracht kan hebben, ook indien zij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 1069