GEMEENTE BREDA volgno. 4 der agenda
Bijlagen 1960
no. 602
7 december 1960
F/16896
Voorstel van burgemeester en wethouders tot wij
ziging van de verordening op de heffing ener
belasting ingevolge artikel 281 der gemeentewet
wegens verharding en riolering van openbare we
gen nh 1 mei 1927, in verband met uitneming uit
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA. het landelijk gebied ven het noordelijk industrie
terrein in het uitbreidingsplan "Dc Krogton",
dc terreinen in de uitbreidingsplannen Emer,
Princenhage-NoordDoornbos, Hoge Vucht I, IJpe-
laar en Effen en de gebouwde percelen aan de
te riolorcn gedeelten van de Zuilenstraat,Rithse-
straat en Rijsbergseweg,
Wegens de baat voortvloeiende uit op kosten van de gemeente na 1 mei 1927 voor
het eerst tot stand gebrachte verharding en riolering van wegen wordt "aanleg-
belasting" geheven van de aan deze wegen gelegen eigendommen.
Van deze belasting zijn vrijgesteld de eigendommen, gelegen aan wegen in de
landelijke gebieden van deze gemeonte, welke gebieden zijn aangegeven op een
bij de verordening behorende tekening.
Met deze vrijstelling werd bedoeld niet in de aanlogbelasting te betrekken de
percelen vooralsnog voor e-grarische doeleinden in gebruik langs verharde lan
delijke wegen.
Door de binnenkort tot stand te brengen verhardings- en rioleringswerken in het
uitbreidingsplan de Krogten (noordelijk industrieterrein), de terreinen in de
uitbreidingsplannen: Emer, Princenhage-Noord, Doornbos, Hoge Vucht I, IJpelaar
en Effen, welke terreinen in het landelijk gebied zijn opgenomen, is thans
uitneming hiervan uit het landelijk gebied gewenst.
Hierdoor worden de eigendommen, in deze uitbreidingsplannen gelogen, onder
dc werking van de annlegbelasting getrokken en kan een billijke bijdrage in de
aanlegkosten worden geheven voor de werken, waardoor de aanliggende eigendommen
zijn gebaat.
Ten aanzien van de aanleg van uitsluitend riolering in gedeelten van de Zuilen-
straat, Rithsestraat en Rijsbergseweg wordt het billijk geacht alleen dc be
bouwde percelen (ondergrond opstallen) uit te nemen, omdat de ongebouwde per
celen l, weilanden e.d.met agrarische be,stemming door deze aanleg niet worden
gebaat.
Een en ander maakt het noodzakelijk, dat de in aanhef "bedoelde verordening wordt