volgno. 57 der agenda -2- huurprijzen in huur zijn verhoogd. Hierbij is dus aangenomen, dat de huurprijzen toen al op een redelijk peil zijn gebracht. Verder mogen met maximaal 20?o (dus facultatief van 1 - 20fo) worden verhoogd de huren van de onder 4 vermelde groepen, indien zij op 1 augustus 1957 nog niet in de huurverhoging zijn betrokken. Deze maat regel vindt dus geen steun in de gewijzigde huurwet, aangezien een der gelijke huurverhoging tot stand dient te komen krachtens ministeriële beschikking ingevolge het besluit bijzondere huurprijzen, analoog dus aan de wijze, waarop eventueel ook in 1957 voor deze categorieën huur verhoging is toegepast. Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat tot deze facultatief te treffer- groep ook zijn te rekenen de woningen gebouwd met toepassing; van de premiebeschikkingen 1957 en 1958, welke voortvloeien uit het premie- en bijdragebesluit 1953 In het algemeen is de hier geschetste mogelijkheid tot verhoging- voor namelijk van belang voor de vanaf het jaar 1955 gebouwde woningen, omdat de woningwet- en premiewoningen daterend uit de jaren 1950 - 1955 voor het meerendeel al wel in de verboging van 1957 hebben gedeeld. De verschillende verhogingen, welke zoals gewoonlijk door het gemeen telijk woningbedrijf weer op uiterst korte termijn moesten berekend worden,en die voor zoveel wettelijk geoorloofd ook reeds worden toege past, zijn uit juridisch oogpunt bezien zeker juist; strijd met de huur wet of de desbetreffende voorschriften is uiteraard vermeden. De mate echter waarin de facultatieve verhogingen zijn of nog zullen worden opgelegd, is daarentegen een kwestie van redelijke en verantwoorde huurzetting. Uitgaande van de bovenvermelde volgorde geven wij U hierna omtrent het gevoerde beleid volledig opening van zaken* BUUMDVIESCOMI-IISSIE Hieraan moge dan nog voorafgaan een beknopte uiteenzetting van de taak en de functie der Huuradviescommissie, zoals die bij gelegenheid van deze huurverhoging is uitgebreid. Voorheen bestond die taak voornamelijk in het op verzoek van huurder of verhuurder uitbrengen van advies o.a. inzake de betalingsverplich ting voor huur van gebouwd onroerend goed. Onder overlegging van dit advies kon een beslissing van de kantonrechter worden gevraagd. Daarnaast bestond de Huurcommissie, bij welke instantie huurders, die vanwege de toestand van hun woning bezwaar hadden tegen de huurverho gingen 1955 en 1957 ad respectievelijk 5a> en 25/-, een beslissing dien aangaande konden vragen teneinde zodoende van bedoelde verhogingen be vrijd te blijven. Laatstgenoemde commissie is nu opgeheven; praktisch is haar taak over gegaan op de Huuradviescommissie, Huurders van woningen, die bezwaar hebben tegen de wettelijk voorge schreven 2Qf/o verhoging omdat zij van mening zijn, dat: a. de woning gebreken vertoont, welke de bewoonbaarheid ernstig schaden, of b. de woning tengevolge van de vèrwaarlozing, welke aan de verhuurder is te wijten, kennelijk niet voldoet aan de eisen, die daaraan uit een oogpunt van onderhoud redelijkerwijze kunnen worden gesteld, kunnen nu bij de Huuradviescommissie een desbetreffende verklaring vragen, bij afgifte waarvan de huurprijs blijft bepaald op die welke op 31 maart 1960 gold. Anderzijds kunnen verhuurders van woningen met een huur van minder dan ƒ7,- per week voor Breda, en waarvoor dus normaliter de voorgeschreven

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 467