volgno, 7 der agenda
Het financieel-administratief "beheer van de stichting zal aan bepaalde eisen
moeten voldoen. Zoals ook bij andere gesubsidieerde instellingen gebruikelijk
is, zullen daarom jaarlijks aan de raad moeten worden ingezonden het financieel
verslag van het afgelopen jaar, dat is uitgebracht door een erkend accountant,
welke geen deel uitmaakt van het bestuur, een verslag van de werkzaamheden over
het afgelopen jaar en een begroting van het daarop volgende jaar,
Door de aansluiting van de gemeentelijke subsidieregeling aan de rijksregeling
en het leggen van de nadruk op het toezicht op de begroting wordt de gemeente
beter in staat gesteld de aard en de waarde van het werk van de stichting te
beoordelen. Anderzijds wordt de stichting, door het regelmatig contact met de
gemeente, ertoe aangezet zich steeds weer te bezinnen op de doelmatigheid der
uitgaven. Bovendien zal de stichting door de nauwe samenwerking met andere in
stellingen een beleid kunnen voeren dat is afgestemd op het stedelijk beleid
ten aanzien van het maatschappelijk werk.
Dit zijn ongetwijfeld belangrijke verbeteringen al zouden wij daarbij nog
gaarne gezien hebben, dat daarmede gepaaid tras gegaan een structuurwijziging
bij de stichting en wel in deze sin, dat de thans regionaal werkende stichting
door een stedelijke zou zijn vervangen. Diverse besprekingen hebben hierover
met de stichting plaats gehad maar overeenstemming kon nog niet worden bereikt.
De besprekingen worden echter voortgezet. Het gevolg hiervan is wel geweest,
dat niet tijdig voldoende aandacht kon worden besteed aan de meer praktische
zaken zoals de subsidie-afrekening over 1953 en de eerste 8 maanden van 1959?
Omdat daarmede niet langer gewacht kan worden moet thans tot afwerking worden
overgegaan.
Uit de ter visie gelegde afrekening over 1958, voorzover betrekking hebbend
op het werk in de stad Breda, blijkt dat de totale uitgave ad 148.209.06 voor
26,360.57 uit eigen inkomsten en voor 55.811,39 uit rijkssubsidie wordt
gedekt. Er resteert dus een ongedekt tekort van 66.037.10, van welk bedrag,
in verband met enkele kleine niet acceptabele kosten, zoals ten onrechte be
rekende pensioenpremie, 65.975,08 voor gemeentesubsidie in aanmerking komt.
Uit een vergelijking van de cijfermatige gegevens over voorgaande jaren blijkt
dat dit tekort een gevolg is van een normale uitgroei van het werk. In procenten
uitgedrukt blijkt ook dat het tekort telkenjare rond de 42fo h 43^ van de totale
uitgaven schommelt.
Om het gemeentesubsidie over 1958 betaalbaar te kunnen stellen is het op de
gemeentebegroting gevoteerde krediet ontoereikend. Er is 52.031•- geraamd
zodat wij Uw raad voorstellen deze raming met 13.944.08 te verhogen.
De eveneens ter inzage gelegde afrekening over de eerste 8 maanden van 1959
vermeldt een totale uitgave van de plaatselijke afdelingen van 100,910.46.
Aan eigen inkomsten is 18.784.65 ontvangen terwijl het rijkssubsidie is "Vast
gesteld op 37.554.93. Onder aftrek van enkele kleine ten onrechte subsidiabel
geachte posten bedraagt het voor gemeentesubsidie in aanmerking komend tekort
44.506.67. Voor het gehele jaar 1959 is op de gemeentebegroting 55.000.-
geraamd. Het subsidie kan dus betaalbaar worden gesteld. Wij tekenen hierbij
echter aan, dat in feite over de eerste 8 maanden van 1959 slechts 36.667.-
beschikbaar is. Om echter de overgang van kalenderjaar naar boekjaar gemakkelijk
te doen verlopen mogen wij Uw raad verzoeken hiermede akkoord te gaan. Het restant
ad 10.493.33 wordt dus niet meer verbruikt. Het subsidie over het boekjaar
1959/60 komt nl. ten laste van het dienstjaar 1960. Hiervoor is een krediet van
60,000.- geraamd en omdat de resultaten over genoemd boekjaar nog niet bekend
kunnen zijn valt thans nog niet te zeggen of dit krediet toereikend is.
Als Uw raad zich met dit voorstel kan verenigen kan met een schrne lei en