8
8
Rangorde naar Naam gemeente
inwonertal
Aantal woning- Rangorde naar
zoekenden ingeschrevenen
4
5
6
7
Tilburg
Enschede
Nijmegen
Arnhem
Sreda
Hilversum
Apeldoorn
Leiden
Maastricht
4884
4328
5398
3186
7
3
10
4
2183
3839
2178
3985
4425
9
10
11
12
12
6
Wij wijzen er ten overvloede op, dat de positie, welke Breda in dit
overzicht inneemt, gunstig is.
Vanuit Uw raad is gevraagd welke de beroepen zijn van woningzoekenden
aan wie een flat in Boeimeer werd toegewezen; bijlage 4 geeft een ant
woord op deze vraag. Uit het overzicht blijkt, dat de betrokken flats
grootendeels zijn toegewezen aan personen met een inlcomen beneden
5.000,- per jaar. Hoewel er in het algemeen naar gestreefd wordt ter
beschikking van de gemeente zijnde woonruimte zoveel mogelijk toe to
wijzen aan woningzoekenden, wier inlcomen globaal het zevenvoudige van
de huurprijs van de woning bedraagt, wordt door ons college aan de norm
inzake de relatie tussen huurprijs en inkomen voorbijgegaan, indien
door toewijzing van een woning een beduifend goedkopere en in goed be
woonbare staat verkerende woning voor toewijzing door de gemeente vrij
komt; het motief voor deze afwijking ligt in de noodzaak, voor de oplos
sing van de woningnood onder de financieel minder sterken de beschikking
te krijgen over woningen met een naar hedendaagse normen zeer laag huur
niveau
relatieve woningnood.
Bij beschouwing van cijfers, beschikbaar gekomen bij de woningtelling
1956 (meer recente cijfers zijn nog niet voorhanden), blijkt dat er in
1956 ruim 10.000 huishoudens ruimtegebrek en circa 6000 huishoudens een
ruimte-overschot hadden. Het ruimtegebrek was het nijpendstbij huishou
dens van 2 tot en met 4 personen; bij deze categorie bestonden ook de
grootste overschotten; indien ieder uit deze categorie met ruimte-overschot
zou willen ruilen met iemand met ruimtegebrek, zou er nog een groot aan
tal van de grootste woningen overblijven. De behoefte aan kleinere
woningen domineert dus.
Het aantal huishoudens, dat slechts over 1 of 2 vertrekken beschikt,
is tussen de woningtelling van 1947 en 1956 aanzienlijk gedaald, namelijk
van 579 tot 147 en van 2449 tot 1006. Grotendeels moet deze daling wor
den toegeschreven aan afname van de woningnood en krotopruiming.
De relatieve woningnood per 30 juni 1956 bedroeg ruim 10.000, het aan
tal huishoudens dat op diezelfde datum als woningzoekend was ingeschre
ven bedroeg echter slecht circa 1900.
Dit wijst er op dat een aantal huishoudens zijn woningnood niet als
zodanig ervaart of indien het deze wel als zodanig ervaart er toch in
blijft berusten. Dit laatste kan zijn oorzaak vinden in verknochtheid
aan de reeds lang bewoonde woning, de buurt waarin de woning is gelegen,
de ligging ten opzichte van het werk, de lage huren enz.. Deze houding