-19- Ten aanzien van het opstellen van een gedifferentieerd woningbouwprogramma, waarop uit Uw raad is aangedrongen, merken wij het volgende op. Om op verantwoorde wijze een dergelijk bouwprogramma te kunnen opstellen dient men te kunnen beschikken over de volgende gegevens: a. de totale toekomstige omvang der woningbehoevende eenheden; b. de samenstelling van deze eenheden naar grootte; c. de sociale status van deze eenheden; d. de inkomens van deze eenheden; e. de eisen die in de toekomst gesteld worden t.a.v. grootte en comfort der woningen; f. het deel van het inkomen dat de verschillende bevolkingsgroepen wensen te besteden aan hun huisvesting. Omdat geen enkele van deze gegevens voor een betekenend deel van de levens duur van een woning - ten minste 50 jaar - is te voorzien, is een zinvol woningdifferentiatieplan voor een reeks van jaren niet mogelijk. Voor de komende 5 jaren is het wel mogelijk een min of meer gedetailleerd schema op te stellen, hoewel ook daarvoor nog niet alle gegevens bekend zijn zoals voor een sluitend programma noodzakelijk is. Telkenjare zal moeten worden bezien of op grond van de dan bekende gegevens en/of gewijzigde omstandigheden deze planning,welke een ruwe benadering is van de toekomstige behoefte aan soorten woningen, dient te worden gecorre- geerd. Verondersteld wordt dat de Bredase bevolking in 1965 zal zijn gestegen tot minimaal 116.500 en maximaal 118.500. Deze prognose is gebaseerd op de veronderstelling dat het aantal huwelijken zal stijgen als gevolg van. de vele geboorten vanaf 1937 en dat dientengevolge de geboortecijfers opnieuw zullen gaan stijgen. Verder is verondersteld dat het sterfte cijfer een lichte stijging zal ondergaan en tenslotte is aangenomen dat de migratie gelijk zal zijn aan het gemiddelde van de afgelopen 25 jaar. Bij een toename van de werkgelegenheid van betekenis zou het maximum wel eens belangrijk kunnen worden overschreden. Het lijkt echter meer reëel thans niet verder te gaan dan het getal van 118.500. Voor de woningbezetting is voorshands nog uitgegaan van de potentiële woningbezetting per teldatum 30 mei 1959, te weten 3,91. Voor het bepalen van de potentiële woningbezetting is uitgegaan van het aantal inwoners exclusief de gestichtsbevolking, gedeeld door de woning behoefte reserve, waarbij is verondersteld dat de woningvoorraad in 1930 gelijk was aan de behoefte 3a1. iliet zijn als woningbehoevend aangemerkt de samenwoningen, omdat niet bekend is in hoeverre deze groep van blijvende aard is en de huwelijken welke ten gevolge van de woningnood worden uitgesteld. Door uit te gaan van de potentiële en niet van de feitelijke woning bezetting wordt een aantal factoren welke de spontane ontwikkeling van de woningbezetting vertekenen of afremmen geëlimineerd. Jaarlijks dienen ongeveer 120 woningen extra te worden gebouwd in het kader van krotopruiming, sanering en overige vervanging. Per 1 januari 1960 waren 25.000 woningen aanwezig.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 806