GEMEENTE BREDA
Bijlagen 1960
nr,482
7 oktober 1960
F/13618
Antwoord van burgemeester en wethouders op het
centraal rapport van het onderzoek van de ge
meentebegroting 1961
AAN DE RAAD DER GEMEENTE BREDA.
De woorden van dank, uitgesproken aan het adres van ons college en aan allen die hun
bijdragen leverden in dienst van deze stad, worden gaarne aanvaard.
Ook onzerzijds bestaat er behoefte om onze erkentelijkheid en waardering uit te spre
ken voor de door U genomen besluiten en de wijze waarop deze tot stand kwamen.
Bij de vele vragen, opgenomen onder de algemene beschouwingen,omtrent het voorgestel
de beleid en de daaraan verbonden consequenties voor de behartigde belangen tekenen
wij het volgende aan.
Bij de samenstelling van de begroting kon worden beschikt over
1het nieuwe ontwerp van wet regelende de financiële verhouding tussen het rijk en de
gemeenten, dat bij koninklijke boodschap van 10 april 1959 aan de Staten Generaal
werd aangeboden;
2. het door de bijzondere kamercommissie op 31 augustus 1959 over dit ontwerp uitge
brachte verslag (terwijl juist voordat de begroting aan U aangeboden werd onder
dagtekening van 28 juli 1960 het antwoord van de regering bekend werd);
3. de door de minister van binnenlandse zaken gegeven richtlijnen (circulaire gedepu
teerde staten d.d, 15 juni 1960) voor de beoordeling van de aanvragen tot herzie
ning van de algemene uitkering uit het gemeentefonds voor de jaren 1959 en 1960,
Hoewel ten aanzien van de tekst van de financiële verhoudingswet zoals deze in het
staatsblad zal verschijnen uit de aard der zaak geen zekerheid bestaat is er bij de
betrokken partijen overeenstemming over dat de gemeenten een grotere financiële zelf
standigheid moeten verkrijgen, en dat het subjectieve element ter bepaling van de
hoogte van de bijdrage uit het gemeentefonds in de nieuwe regeling slechts een onder
geschikte plaats behoudt.
Daar financiële zelfstandigheid veronderstelt dat met de in de wet omschreven uitke
ringen wordt uitgekomen en omdat het in de bedoeling ligt de nieuwe wet op de finan
ciële verhouding in werking te doen treden met ingang van 1 januari 1960 brengt dit
de noodzaak mee zoveel mogelijk te streven naar een sluitend budget.
Gezien het niet te hoge voorzieningsniveau van Breda was een sluitend budget met de be
staande wet op de financiële verhouding, waarop de ramingen in deze begroting nog
moesten worden gebaseerd, - omdat gegevens voor berekening van de uitkomsten der
nieuwe financiële verhoudingswet ontbraken - niet te verkrijgen.
Desondanks moesten er een aantal maatregelen genomen worden die in de gewenste rich
ting gingen. Moest er gezien het voorzieningsniveau van uitgegaan worden dat dit niet
al te zeer werd ingedrukt, van de andere kant lieten de middelen welke bij een glo
bale benadering van de uitkomsten van de nieuwe wet verondersteld werden aanwezig te zijn
een uitgroei niet toe.Zodat in deze als beginpunt genomen is - hetgeen ook inde nota van aan
bieding is vermeld - dat getracht is om de normale natuurlijke groei op te vangen met een